Vermaert Konstschilderesse

De start van Maria’s carrière in Utrecht (1660 – ca. 1666)

Anna Maria Schurman Zelfportret 1633Utrecht was omstreeks 1660 een stad met ongeveer 25.000 inwoners. In vergelijking met Leiden en Delft stond de economische ontwikkeling relatief stil. Niettemin beleefde ook daar het culturele en kunstzinnige leven de positieve gevolgen van welstand die de Gouden Eeuw met zich bracht. In die ambiance kon bij voorbeeld de zeer talentrijke Anna Maria van Schurman zich ontwikkelen en zich een gewaardeerde plaats verwerven in literaire kringen. Zij was geboren op 5 november 1607. Op vier jarige leeftijd kon ze al lezen. Ze volgt dezelfde lessen als haar drie broers. Anna Maria houdt zich ook bezig met meer meisjesachtige vaardigheden, zoals papierknippen, borduren, aquarelleren en schilderen.
Schurman leerde veel talen: Frans, Duits, Engels, Italiaans, Latijn, Grieks, Hebreeuws, Arabisch, Turks, Perzisch en Ethiopisch; enkele daarvan leerde zij van de predikant en hoogleraar aan de Utrechtse universiteit Gisbertus Voetius, haar buurman. Zij hield zich ook bezig met astronomie, botanie, metafysica en theologie. Zij was de eerste vrouw op de universiteit.
Toen Maria in Utrecht aankwam bestond daar reeds een oudere traditie in het schilderen van bloemstukken en andere stillevens. Grote namen zoals Roelandt Savery (1578 –1637), Ambrosius Bosschaert sr. (1573-1621) en Balthasar van der Ast (1594-1657, die tussen 1619 en 1632 in Utrecht werkte) hadden daarvoor een basis gecreëerd. De zonen van Ambrosius Bosschaert, Ambrosius jr. en Johannes, werkten in de stijl van hun vader. Vanaf 1631 woonde ook de uit Rotterdam afkomstige tekenaar en schilder Herman Hermansz. Saftleven (1609-1685) in Utrecht. Saftleven is lid van het schildersgilde en vervulde functies als overman en deken van het Utrechtse schildersgenootschap. Hendrick Bloemaert (1601-1672) was de oudste zoon van de bekende Utrechtse schilder Abraham Bloemaert. Afgezien van een studiereis naar Italië bleef, woonde en werkte hij zijn hele leven in Utrecht. Hendrick Bloemaert was een veelgevraagd schilder van historiestukken en portrettten. Hendrick Bloemaert was ook actief op literair gebied.
Ook de stillevenschilder Jacob Marrel (1614-1681) was vanaf 1632 in Utrecht komen wonen, waarbij hij in aanvang sterk werd beïnvloed door Roelandt Savery en Ambosius Bosschaert. In de 40-er jaren raakte Marrel sterk onder invloed van het werk van de in Utrecht geboren maar in Antwerpen werkende bloemschilder Jan Davidsz. de Heem (1606-1683/84). De Heem zelf kwam aan het eind van 1658 vanuit Antwerpen in Utrecht wonen in de wijk Bemuurde Weerd[1]

Profiel van de stad Utrecht uit het westen gezien, van Bemuurde Weerd tot en met het Bisschopshof (toegewezen aan S.van Lamsweerde)Gezicht vanaf de stadswal te Utrecht op de Bemuurde Weerd met de Westerstroom, die onder de brug op de voorgrond - in de Weerdsingel Westzijde - uitkomt in de stadsbuitengracht;  H. Saftleven, ca. 1670Aangekomen in Utrecht zal Maria direct in contact zijn getreden met Jan Davidsz de Heem. De Heem was toen 54 jaar oud. Al eerder had De Heem voor kortere en langere perioden zijn verblijf in Antwerpen onderbroken voor een verblijf in Utrecht, waar hij al die jaren nog steeds stond ingeschreven als ‘poorter’ (inwoner). Zijn zoon Cornelis woonde (tot 4 december 1667) met zijn vrouw en kinderen in bij vader Jan Davidsz.
De ‘vermaarden Bloemschilder’ De Heem stond garant voor veel werk. In het atelier van De Heem werkten verscheidende leerlingen en assistenten, waaronder zijn zoon Cornelis.

 

Wie was ...

 

~ Jan Davidsz de Heem ~

(1606-1683/84)

 

In Utrecht geboren in april 1606, begon Jan Davidsz de Heem zijn schildercarriëre in 1625 in Leiden. Daar zou hij werken tot 1631. Mogelijk in dat jaar verhuisde hij naar Antwerpen. Het is in elk geval zeker dat hij vanaf 1635 tot 1658 in Antwerpen woonde. Hij woonde en werkte vanaf 1658 tot 1672 in Utrecht. Na de inval van de Fransen verhuisde hij wederom naar Antwerpen waar hij tussen 14-10-1683 en 26-04-1684 overleed.

De Heem was in zijn tijd de meest vooraanstaande en toonaangevende schilder van bloem- en fruitstillevens van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. 

Zelfportret J.D. de Heem Rijksmuseum AmsterdamOf De Heem Maria in 1660 al kende, is onzeker. Het is wel zeker dat Maria De Heem van naam kende en hoogstwaarschijnlijk meerdere schilderijen van zijn hand. In dat jaar gold De Heem als een van de meest kundige stillevenschilders van de Noordelijke Nederlanden.
Uit de in het vorige hoofdstuk geciteerde passage van Houbraken moet worden opgemaakt dat Maria al leerde schilderen vóórdat De Heem haar leermeester werd en dat zij zich in Leiden reeds toelegde op ‘het schilderen van Bloemen, en ander stilstaande leven’ [2].
In de (maar deels bewaard gebleven) gildearchieven van Utrecht komt Maria niet voor[3]. Maria heeft zich als vrouw overigens nergens als gildelid aangemeld, noch in Delft, Den Haag, Utrecht of later in Amsterdam.
Als Maria en De Heem tijdelijk hebben samengewerkt zal Maria met een portefeuille, bestaande uit gereed zijnde schilderijen, werken waarmee zij nog bezig was en haar schetsboek van bloemen, haar vakmanschap hebben moeten aantonen. Als Maria in die tijd reeds bloemstillevens en vruchtenstillevens in haar portefeuille had, kan dat goed hebben aangesloten bij de belangstelling en het oeuvre van Jan Davidsz de Heem in die periode. Bekend is dat De Heem na zijn periode van het schilderen van pronkstillevens vanaf 1650 de meeste echte bloemstukken - boeketten die gewoonlijk in een vaas geschikt zijn - gaat schilderen. 

Het is niet bekend of Maria in Utrecht een eigen atelier had of dat zij haar schilder­werkzaamheden uitoefende in het atelier van De Heem. Gelet op de grote ver­wantschappen van schilderijen van Maria uit die periode met die van De Heem zelf en zijn zoon Cornelis en is aan te nemen dat Maria in de werkplaats van De Heem ging werken.

MignonIn de periode dat Maria leerling was van De Heem, trad ook Abraham Mignon (1640-1679) leerling als leerling toe. Hij werd in 1661 door Jacob Marrel, zijn eerste leraar, na de dood van de vader van Mignon aan De Heem toevertrouwd. Jacob Marrel zelf kwam in 1664 (opnieuw) naar Utrecht, in gezelschap van zijn schoondochter Maria Sibylla Merian. Hij dreef er een kunsthandel.
In 1669 werd Mignon zelfstandig lid van het Utrechts schildersgilde. De geza­menlijke en gelijktijdige voortgezette opleiding van Mignon en Maria bij De Heem verklaart de grote verwantschap van de schilderijen van hun hand.
In 1675 trouwde Abraham Mignon (‘konstrijk schilder’) met Maria Willarts, dochter van de kunstschilder Cornelis Willarts.




[1] De Heem liet zich op 24 december 1658 in Antwerpen als buitenpoorter registreren, hetgeen wil zeggen dat hij feitelijk niet meer woonachtig was in die plaats. In de jaren daarna tot 1667 bleef hij als buitenpoorter zijn belasting betalen, naar mag worden aangenomen om zijn rechten als poorter te verzekeren. Inschrijving als buitenpoorter was mogelijk voor hem die voor werkzaamheden veel of langdurig buiten de stad verbleef. Een onomstotelijk bewijs dat De Heem vanaf 1658 in Utrecht woonde, is overigens niet te geven.

[2] Houbraken, a.w., pag 215.

[3] Ook overigens komen de namen van Maria van Oosterwijck en Jan D. de Heem niet voor in de notariële akten in het Utrechtse archief.