Vermaert Konstschilderesse

Maria’s schilderijen rond het midden van de zestiger jaren

Vanitasschilderijen

In de periode tussen 1660 en 1668 schilderde Maria tenminste twee grotere Vanitas-stukken. Op beide schilderijen stelde Maria niet een bloemstuk centraal, maar liet zij het bloemstuk een ondersteuning zijn van een breder opgezet tafereel. Het centrale element hiervan is de betrekkelijkheid en vergankelijkheid van het leven, waarbij de schilderes een thema uitwerkte in navolging van menig ander Vanitasschilderij uit de eerste helft van de 17e eeuw.

Vanitas met zonnebloem

Vanitas met zonnebloem en juwelenkistje Maria van Oosterwijck (part. bezit)Op het niet gedateerde maar wel gesigneerde schilderij “Vanitas met zonnebloem’ komen enkele opmerkelijke, mogelijk biografische elementen voor. Links op de bruin-witte mar­meren tafel is een zilveren juwelenkistje zichtbaar, dat rijk georna­men­teerd is. Opmerkelijk zijn de reli­gieuze voorstellingen daarop. Op de smalle zijde zien we Adam en Eva bij de boom der Wijsheid, omringd door dieren in het aardparadijs. Op de brede voorzijde aan de linkerkant een afbeelding van de Jezus in de kribbe, met knielende figuren ernaast. Rechts op de voorzijde is de kruisdood van Christus afgebeeld. In het kistje bevinden zich aan de linkerzijde in een apart ringvakje twee identieke ringen. Elke ring heeft een donkere, glimmende steen, gezet in goud. De zetting is aan de lange kant versierd met zeven zwarte knopjes. Ook de korte kant draagt die zetting knopjes.

BeloningspenningIn het juwelenkistje bevinden zich een parelsnoer, een gouden kommetje en ongeveer 10 munten en penningen.
De penning rechts achterin het juwelenkistje verdient de aandacht. Het is een beloningspenning uit 1631, die werd geschonken door prins Frederik Hendrik of door de Staten van Holland. Niet duidelijk is of deze waardevolle penning behoorde tot het familiebezit van Van Oosterwijck. Mogelijk behoorde het juwelenkistje en de penning tot het bezit van de opdrachtgever.

Een opmerkelijk element vormt het dure gouden medaillon met een parel. Op het medaillon is een geschilderd vrouwenportret zichtbaar. De rand van het medaillon is versierd met een kabelmotief. Tussen die rand en het portret zijn acht vierkant geslepen edelstenen bevestigd. Het is niet aannemelijk dat de afbeelding een zelfportret van Maria van Oosterwijck is. De verwijzingen naar de vergankelijkheid op dit doek doen eerder vermoeden dat de afgebeelde vrouw overleden is. Het is verleidelijk om te denken aan de overleden moeder van Maria.

Medaillon met zelfportretBriefDeels onder de schedel liggen op elkaar twee opengevouwen papieren die over de tafelrand heen hangen. Het bovenste vel is beschreven en beschrijft de verklaring van de betekenis van de diverse voorstellingen en voorwerpen, die het schil­de­rij bevat, door per item een verwijzing naar vind­plaatsen in de Bijbel. Op de brief ligt aan de rech­ter­kant een bijbel met zilveren sluiting. Daarvoor ligt een geopend horloge met een kettinkje en opwindsleutel.
Aan de rech­ter­zijde van het schilderij staan verticaal twee stenen tafels (“De wet”) met een Hebreeuwse tekst, waarover een zonnebloem leunt. De stenen tafelen behelzen de tien geboden in correct Bijbels Hebreeuws volgens de tekst van Deuteronomium 5:6 - of Exodus 20:2-. Zoals hierboven reeds is vermeld, kan hieruit worden afgeleid dat Maria de Hebreeuwse taal machtig was. Een meer uitvoerige beschrijving van dit schilderij is opgenomen in het oeuvre-deel.

Vanitas met hemelglobe en oesters

Een ander vanitasschilderij dat aan Maria wordt toegeschreven, is het doek dat hiernaast is afgebeeld. Dit schilderij is niet gesigneerd. De omvang van het doek (68 x 83 cm) is vergelijkbaar met het Weense Vanitasschilderij, dat met het jaartal 1668 is gedateerd (73 x 88,5 cm), waarover in het oeuvre deel meer. Ook één element daarvan toont gelijkenis met het Weense doek: de hemel­globe.
Het schilderij toont in sterke mate Leidse invloeden. Meerdere verwijzingen naar werk van J.D de Heem en van de Leidse schilder Pieter de Ring lijken erop de duiden dat dit werk in het begin van de zestiger jaren van de 17e eeuw is gemaakt.