Vermaert Konstschilderesse

De kinderen Van Oosterwijck krijgen een grote erfenis

Halverwege de vijftiger jaren kregen de drie kinderen van Jacobus van Oosterwijck een formidabele erfenis uit de nalatenschap van Willem en Jan Cornelisz van de Wiel, die in leven een oom waren van hun overleden moeder Adriana.
Bij een akte van willige condemnatie[47] tussen de kinderen werd die erfenis op 30 januari 1657 verdeeld[48]. Dat vele pagina’s tellende document, opgemaakt door notaris Louijs Heinsius, bevat een opsomming van de vererfde vermogensbestanddelen en de wijze van verdeling over de drie kinderen. De akte was een vervolg op een comparitie van 9 juli 1652[49]. Naast meubelen, goud- en zilverwerk omvatte de erfenis aan derden verleende hypotheken, schuldbrieven, obligaties, lijfrenten e.d. Onverminderd een aantal pro memorieposten blijkt uit de akte dat de erfenis ruim vijftienduizend gulden omvatte, waarvan Geertruid en Maria elk vijfduizend gulden toebedeeld kregen en Lambertus daarenboven nog eens 385 extra[50].

Hierin zijn niet meegenomen de meubelen en andere roerende zaken, die Jacobus in vruchtgebruik ter beschikking werden gesteld.

 

[47] Dit is een in de oudvaderlandse rechtspraktijk veel voorkomend juridisch document waarbij op een minnelijke wijze feiten en omstandigheden worden overeengekomen of vastgelegd. Zo’n condemnatie bewerkstelligde dat bij een latere onenigheid op een eenvoudige wijze de verschillende rechten konden worden vastgesteld en ten uitvoer worden gelegd.

[48] Regionaal Archief Leiden, Inventaris van het archief van de Weeskamer te Leiden, archiefnr. 518 / inventarisnr. 386e

[49] Toen compareerden de weesmeesters Frans Pietersz van der Wiel en Pieter Joppe Cortetaen als voogden van Maria en Lambertus, Jacobus van Oosterwijck en Geertruyt van Oosterwijck (“tegenwoordig haer jaren hebbende”, dus meerderjarig).

[50] Ter vergelijking: in die tijd koste een herenhuis in de grachtengordel van Amsterdam tussen de 5000 en 15000 gulden.