Vermaert Konstschilderesse

De verdieping van de schildervaardigheden in Leiden

Vastgesteld is dat Maria in 1658 in Leiden ging wonen. Mogelijk ging zij direct op zichzelf wonen in een huis in de wijk Overmare bij de Bierkaai[59]. Misschien trok zij in bij haar zus Geertruyt om haar bij te staan in de nieuwe gezin[60].

 Lakenhal 1640In dat jaar telde Leiden ongeveer 50.000 inwoners en was daarmee de tweede stad van de Republiek. Zij  had naast een bierindustrie een bloeiende lakenindustrie. De helft van de inwoners verdiende zijn geld in deze bedrijfstak. De groeiende welvaart toonde zich door rijke huizen aan grachten zoals het Rapenburg. De welstand van veel bewoners kon men vooral aan de binnenkant van die huizen zien, die waren ingericht met fraaie schouwen, kostbare wandbespanning en kleurrijke schilderingen. In het tweede kwart van de 17e eeuw kwam de Leidse schilderkunst mede daardoor tot grote bloei. In 1625 vestigde Rembrandt zich als zelfstandig meester in zijn geboortestad Leiden. Gerrit Dou (1613-1675), de zoon van een glasschilder, kreeg al op 15-jarige leeftijd als aankomend schilder onderricht in het atelier van Rembrandt van Rijn en Jan Lievens. Ook de toen nog jonge Jan Davidsz. de Heem kwam met zijn moeder, stiefvader en zussen in dat jaar in Leiden wonen, waar hij snel roem vergaarde als stillevenschilder.
Frans van Mieris, zelfportretBinnen Leiden ontstond een schilderstroming die het accent legde op “fijn schilderen”.  De succesvolste van de fijnschilders was zonder meer Frans van Mieris de Oude (1635-1681), een leerling van Gerrit Dou. Voor het werk van beide schilders werden erg hoge bedragen neergeteld.
In het tweede kwart van de 17e eeuw werd in Leiden het zogenaamde Vanitasschilderij tijdelijk erg populair. Het toonde voorstellingen, veelal stillevens, die de toeschouwer herinneren aan de vergankelijkheid van het leven.
Stilleven met fruit Pieter de RingDe schilderijen werden gekocht door de vermogende kooplieden en regenten, maar ook door aan de universiteit verbonden geleerden. Het aantal verzamelingen nam in de 17de eeuw snel toe. Was Maria’s oom Jan Jansz. Orlers in 1641 nog een van de weinigen met een omvangrijke collectie schilderijen, hij werd vlug gevolgd door anderen, zoals de vermogende Johan de Beye, die een omvangrijke collectie met werk van Gerard Dou verwierf. Omstreeks 1665 was hij de bezitter van ruim 27 schilderijen van zijn hand. Rond 1660 bevonden zich alleen al aan het Rapenburg zeker 14 verzamelingen van tenminste 100 werken. De eigenaren toonden bij hun aankopen een grote voorkeur voor werk van schilders uit de eigen stad. Het schilderijenbezit was overigens niet alleen voorbehouden aan de welgestelde klasse. 

Wie was …

~ Pieter de Ring ~

(1615-1660)

Pieter de Ring, die zijn werkzame leven begon als steenhouwer, leerde waarschijnlijk pas schilderen op 25-jarige leeftijd. Zijn vroegste werken stonden onder invloed van Heda en Dou. Aan het eind van de 40-er jaren, begin 50-er jaren van die eeuw werd hij sterk beïnvloed door schilderijen van Jan Davidsz. de Heem.

Hij schilderde voornamelijk fruitstil­levens. Van zijn hand zijn ook enkele Vanitas­schilderijen en bloemstillevens bekend.

Hij was in 1648 mede­oprichter van  het Leidse schilders­gilde en bleef in Leiden wonen en werken tot zijn dood op 22 september 1660.

Ook ambachtslieden en andere minder vermo­genden hadden vaak meerdere schilderijen aan de muur hangen. 

Het lijdt geen twijfel dat Maria, gelet op haar vroegste werken, sterk is beïnvloed door de stillevenschilderijen, die in Leiden werden gemaakt en dat zij uit die kring ook een of meer leraren heeft gekend die haar verder onderricht gaven in deze specialiteit. Wie die leraar is geweest is niet komen vast te staan. Gelet op haar latere werken is het verleidelijk te veronderstellen, dat zij les heeft gehad van de stillevenschilder Pieter de Ring (zie kadertekst). 

Wie was …

~ Joachim Oudaan ~

(1628-1692)

 

Geboren in Rotterdam studeerde Joachim Oudaan aan de Latijnse school in Leiden. Hij debuteerde in 1646 als dichter met zeven gedichten op schilderijen en tekeningen. Hij was streng gelovig en onder meer diaken van de Waterlandse Doopsgezinde Gemeente.

Het is mogelijk dat Maria in de periode waarin zij zich bekwaamde in het schilderen van bloemen, regelmatig de Hortus in Leiden bezocht. Dat deden veel andere schilders in die tijd om daar de relatief zeldzame en meestal voor die tijd zeer kostbare bloemen te tekenen en te aquarelleren[61]. Uit een gedicht van Joachim Oudaan blijkt dat Maria deze werkmethode toepaste. Hij vermelde:
Want Juffrouw Oosterwyk, die keur’ge Schilderesse van Veld- en bloem-gewas, behoud het tot een lesse, dat ze yder plant-ontwerp wel op ‘t papier bewaart.[62] 

Nagenoeg alle kunsthistorici gaan ervan uit dat Maria (al dan niet na een basis­opleiding) haar voorkeur voor stillevens volgend bij Jan Davidsz de Heem een opleiding of vervolgopleiding ging volgen. Bol stelt dat dit in Antwerpen was maar niet duidelijk wanneer dat moet zijn geweest. Naar zijn mening gebeurde dat misschien omstreeks 1648 tot 1650[63]. Afgaande op de jaartallen van haar werk acht hij het onwaarschijnlijk dat Maria vanaf 1667 een opleiding bij De Heem in Utrecht ging volgen. Mitchell stelt dat Maria op 28-jarige leeftijd leerling werd van J.D. de Heem in Antwerpen en zich daar ontwikkelde tot een zeer talentvolle bloemschilderes[64]. Zo ook Jacobs. Hij stelt dat Maria vanaf omstreeks 1658 in Antwerpen verbleef als leerlinge van J.D. de Heem[65]. Broos speculeert niet over jaartallen, maar gaat ervan uit dat Maria in Antwerpen in de leer is gegaan[66]. Segal veronderstelt dat zij tot 1672 in Delft zou werken, omdat haar verblijf in Utrecht niet wordt bevestigd door officiële bronnen (a.w., pag. 220).
Een afwijkende mening over de leermeester van Maria van Oosterwijck heeft Saur. Hij vermeldt dat Frans van Everbroeck haar leermeester zou zijn geweest, evenals van Abraham Mignon[67]. Waar of wanneer dat het geval zou zijn geweest, blijft onduidelijk. Dat zou dan vanaf 1661/62 kunnen zijn, na de inschrijving als meester in het Lucasgilde in Antwerpen. Frans van Everbroeck zou ook een korte periode in Amsterdam werkzaam geweest zijn (geregistreerd in Amsterdam in 1667). Verdere onderbouwing van het leraarschap is niet gegeven. Ook van enige leerrelatie met Abraham Mignon kan geen sprake zijn. 

Op 2 mei 1660 laat Maria zich uitschrijven uit het register van de Pieterskerk in Leiden. Uit de betreffende aantekening blijkt dat zij toen “bij de Bierkay” woonde[68]. Die kade lag in de wijk Overmare. Een kade met die naam bestaat vandaag de dag niet meer. Een nadere beschrijving van de ligging van de Bierkade is te vinden in de ‘Korte bescgryving van het Lugdunum Batavorum nu Leyden’ uit 1672 van Simon van Leeuwen: ‘tussen de Oude ende Niewe Rijnsburgerpoorten ende tegen over de selve (tussen de Blaauwe-poort ende de Bier-kaay) is de Turffmarkt[69]. Ook uit een ander document is de ligging exact te halen. Bij de instelling van het buurtschap Biervliet in 1621 werd de begrenzing daarvan aldus geduid: beginnende aen de Achtergraft mette huysinge van Caerl Joostensz., vleyshouwer / noortwaers lopende den houck om langs de nedergeleyde walle nu tot een byerkaey gekeurt / oostwaerts tot aen de St. Elysabethsteech…etc.[70] 

Volgens een andere aantekening in het Streekarchief van Leiden blijkt dat Maria op 2 mei 1660 verhuisde naar Utrecht. Daar woonde en werkte toen al ongeveer anderhalf jaar J.D. de Heem. De speculaties over een verblijf van Maria in Antwerpen zijn derhalve overbodig: zij werd in Utrecht leerling van Jan Davidsz. de Heem.

 

[59] Maria woonde in elk geval aan de Bierkaai toen zij weer uit Leiden weg ging. De naam Bierkaai bestaat nu niet meer. De tegenwoordige naam is de Oude Vest bij de Turfmarkt. Het huis van Maria stond ongeveer tegenover de Lakenhal, die zo’n 18 jaar tevoren was gebouwd.

[60] Niet uit te sluiten is dat Maria ook “op kamer” ging bij Willem Jacobs van Heemskerk die eveneens aan de Bierkaai woonde: zie voor de latere relatie van Maria met Van Heemskerk het volgende hoofdstuk.

[61] In de Hortus, gesticht in 1590, staat heden ten dage nog steeds een Goudenregen, die in 1601 is geplant.

[62] Oudaan, Joachim Oudaans Poezy, deel 2, pag. 392. Het gedicht waar deze regels in voorkomen werd overigens in november 1687 gemaakt. Het kan dus ook zijn dat de portfolio, die Oudaen zag, pas veel later tot stand is gebracht.

[63] Bol, a.w., pag 318; hij veronderstelt dit op basis van haar oeuvre en de vergelijking met werken van De Heem in die periode.

[64] Mitchell, a.w. pag 190. Ook hij geeft ter plekke geen nadere onderbouwing aan zijn stelling.

[65] Jacobs, a.w. pag 513, gaat zonder motivering af op de visie van Mitchell.

[66] Broos, a.w, pag. 32

[67] Saur, Algemeines Künstler Lexicon, Band 35, pag. 423

[68] Regionaal Archief Leiden, attestaties van vertrek Pieterskerk.

[69] A.w., pag 76. De Oude Rijnsburgerpoort was in 1602 gesloopt en vervangen door een nieuwe poort: de Blauwepoort, genoemd naar de blauwe Belgische hardsteen waarmee zij werd gebouwd. Na de stadsuitbreiding van 1611 verloor ook deze poort haar functie en vormden de Morspoort en de Nieuwe Rijnsburgerpoort (bij het huidige café-restaurant Van der Werff) de nieuwe entree tot dit deel van de stad. In 1734 werd ook de Blauwe poort gesloopt. De huidige Blauwpoortsbrug herinnert nog aan de poort. De Bierkaay lag dus tegenover de Turfmarkt.

[70] Streekarchief Leiden, inv. nr. 1216, fol. 52