Vermaert Konstschilderesse

Een brede vorming van Maria in haar jeugd als basis voor kunstzinnigheid

Het is niet aan de hand van documenten vast te stellen dat Maria tussen haar 10e en 16e jaar naar school is gegaan. Als dat toch het geval is geweest, zal dat een Latijnse school geweest moeten zijn. Daarvoor zal ze dan of wel naar Den Haag of naar Delft hebben moeten gaan. Mogelijk bracht zij zoals veel meisjes van die leeftijd haar puberteitsjaren voornamelijk binnenshuis door. Naast het verrichten van huishoudelijke taken zal zij door haar vader en tweede moeder zijn gestimuleerd zich verder te ontwikkelen door middel van actieve zelfstudie.
Door haar latere tijdgenoten werd Maria omschreven als gelovig, bijbelgetrouw en sociaal betrokken. De functie van haar vader zal daarbij zeker een erg belangrijke rol hebben gehad. Aangenomen mag worden dat in de opvoeding van Maria de religie een belangrijke plaats kreeg met een sterke aandacht voor bijbelkennis en bijbelse normen. De religieuze dimensie binnen de opvoeding stond in de gecultiveerde kringen een veelzijdige scholing niet in de weg. Onder invloed van de humanistische stroming van die tijd werd in de opvoeding van opgroeiende dochters veel aandacht besteed aan letterkunde, wetenschap en kunst. De opleiding van meisjes, dus ook van Maria, was er in die tijd overigens niet op gericht om hen in staat te stellen zelf in het levensonderhoud te voorzien. Dat was zeer ongebruikelijk in maatschappelijk vooraanstaande families. Het ging erom dat zij zich op de juiste wijze konden bewegen in de hogere kringen.
Meisjes en vrouwen in de betere kringen werden ook gestimuleerd zich te bekwamen in artistieke vaardigheden, die men tegenwoordig aanduidt met ‘kunstzinnige creativiteit’, zoals borduren, schilderen, kalligrafie, knipkunst en graveren van glas. Dergelijke bezigheden werden hoog geapprecieerd. Kozen zij voor schilderen dan ontvingen zij veelal gerichte en persoonlijke lessen van gerenommeerde schilders uit de stad of een nabij gelegen stad. Indien er sprake is van aanleg dan kon dat uitgroeien tot een hobby op een hoog kwalitatief niveau. Daarvan zijn in de omgeving van Delft - Voorburg - Den Haag enkele sprekende voorbeelden geweest. Ook elders in de Republiek legden vele meisjes en vrouwen zich toe op het maken van uiteenlopende vormen van beeldende kunst. In bijzondere situaties leidde dat tot een professie, zoals dat bij Maria van Oosterwijck later het geval zou zijn. 

Wie was ...

~ Jacob Cats ~

(1577 - 1660)

De nauwe relatie tussen litteratuur, kunst en religie in de eerste helft van de 17e is niet te onderschatten. Met name schrijver / raadpensionaris Jacob Cats (1577 - 1660) had daarbij een grote invloed. Hij was vanaf 1625 bestuurder en docent van de toonaangevende Universiteit van Leiden en vanaf 1636 tot 1652 raadpensionaris in Den Haag. Cats onderhield nauwe banden met kunstenaars in de Leidsche en Haagse regio. In het tweede kwart van de 17e eeuw waarin Cats verbonden was aan de Universiteit, werd Leiden het centrum van het schilderen van stillevens, waarbij de Vanitas-symboliek centraal stond en waarbij vergankelijkheid en tijdelijkheid van het aardse bestaan werd benadrukt. De Bijbel werd daarbij als belangrijkste bron voor litteraire en kunstzinnige inspiratie centraal gesteld. De invloed van de Leidse Universiteit als bolwerk van het Calvinisme was hierbij een bepalende factor[16]. Binnen de opleidingen theologie, filosofie en letterkunde aan die universiteit werden de morele aspecten van het leven benadrukt. Volgens Bergstrom hebben Cats en zijn gedichten een aanzienlijke invloed gehad op de Vanitas-stroming binnen de schilderkunst[17].

Portret Jacob Cats door Michiel van Mierevelt, 1634; Rijksmuseum Amsterdam

Het is in deze context voorstelbaar dat de brede en culturele opvoeding van Maria tevens een basis heeft gevormd voor haar interesse in de schilderkunst. Van enkele vrouwelijke kunstenaars uit het midden van de 17e eeuw is bekend dat hun motief om kunst te gaan maken gelegen was in nieuwsgierigheid en hun plezier in het zich eigen maken van de technieken[18]. De nauwe relatie tussen litteratuur en schilderkunst kwam onder meer tot uitdrukking bij het schilderen van stillevens, waarbij hooggewaardeerde litteraire werken van Vondel, Bredero en Westerbaen werden weergegeven. Dikwijls ging het plezier in schilderen of gevoel voor esthetiek ook samen met een religieus motief, omdat de beeldtaal van het schilderen een goede mogelijkheid bood om de theologische geörienteerde symboliek vorm en inhoud te geven. Dat gold met name voor stillevens, waarbij de Vanitas-symboliek centraal stond (zie kadertekst). Maar ook bij minutieuze tekeningen van bloemen en planten op basis van een zorgvuldige bestudering van de natuur (de ‘naturalia’), konden kunstzinnige vaardigheid, wetenschap en religie hand in hand gaan. Bloemen en fruit werden - zowel in katholieke als protestantse kringen - gezien als voorbeelden van Gods gulle gaven aan de mens. De weergave daarvan zag men als een eerbetoon aan de schepping en de schoonheid daarvan. De bestudering van de natuur en de weergave daarvan sloot ook buitengewoon goed aan met de toentertijd algemene opvatting dat de natuur werd gezien als ‘niets anders dan een boek, gemakkelijk bereikbaar en open voor allen’, en in dit boek was ‘niets zo klein dat het niet Gods grootheid toont’[19].

Het is vanuit deze optiek te begrijpen dat zowel talent en plezier in schilderen zonder spanning konden worden gecombineerd met een religieuze levensstijl. De appreciatie van kunstzinnige uitingen en de noodzaak om in de beschikbare tijd ‘zinnige dingen’ te doen, zal voor Maria een belangrijke beweegreden zijn geweest om haar schildervaardigheden verder te ontwikkelen. Los van dit motief zal voor Maria wellicht ook gegolden hebben dat zij tekenen gewoon leuker vond dan andere vormen van creativiteit, of zoals Jacob Campo Weyerman het omschrijft, ‘dewijl zy liever met de Potlootspen dan met de naald tekende’ [20].

 

[16] Zie ook Bergstrom, a.w. pag. 158

[17] In dit kader is het van belang te onderkennen dat Jan Davidsz de Heem, leerling van de stillevenschilder Balthasar Van der Ast, in zijn Leidse periode die duurde van 1626 tot 1629, tenminste zes vanitas-schilderijen heeft gemaakt. De inhoudelijke connotaties tussen die werken en de latere vanitas-schilderijen van Maria zijn opmerkelijk.

[18] Dit blijkt bijv. uit verklaringen van Maria Sibylla Merian en Anna Maria van Schurman.

[19] Aldus Caspar Barleus (1584-1648), vriend van Huygens, geciteerd in ‘Het boeck der Natuere’, pag. 32

[20] Weyerman, a.w. pag 262