Vermaert Konstschilderesse

Het gezin van Oosterwijck tussen 1640 en 1650

Er waren in het midden van de 17e eeuw in de meeste plaatsen scholen gerealiseerd. In de kleine dorpjes kenden die meestal maar één lokaal, in grotere plaatsen soms meer waar meestal jongens en soms meisjes - verdeeld naar hun afkomst en stand - onderwezen werden door een onderwijzer. Dikwijls was zo’n schooltje verbonden aan de kerk en soms werd er zelfs gebruik gemaakt van een ruimte in of aan het kerkgebouw.

Of Maria vanaf ongeveer haar zevende of achtste jaar naar een schooltje ging, is evenwel twijfelachtig. Klassikaal lager onderwijs was weliswaar goedkoop, maar het stond niet hoog aangeschreven. Wie het zich maatschappelijk of financieel kon permitteren, stelde een gouvernante aan of onderwees zijn kinderen zelf. 
Bekend is dat Jacobus van Oosterwijck waarde hechtte aan litteratuur, dicht- en schilderkunst. Hij bezat een ruime bibliotheek en was belezen. Tussen 1635 en pakweg 1640 werd Maria waarschijnlijk door haar vader persoonlijk onderwezen in de beginselen van het lezen en schrijven.

Schets van Jacques de Geijn II uit 1600: tekenlesNagenoeg zeker is dat Maria op jeugdige leeftijd ook Frans leerde spreken. Die taal was onontbeerlijk in de betere milieus. Ook tekenen zal tot het vakkenpakket hebben behoord. 

Tijdens de meisjesjaren van Maria bleef Jacobus van Oosterwijck nauwe contacten onderhouden met zijn vroegere woonplaats Delft. In de classisvergaderingen had Van Oosterwijck een gewaardeerde positie. In die periode was Jan Andrieszn Cloetingh[7] ouderling van de Nieuwe Kerk in Delft en betrokken bij het kerkelijk leven.

Een mooi voorbeeld van onderwijs door de eigen vader vormt Constantijn Huygens jr, wiens persoon in deze studie nog vele malen zal opduiken. Dat blijkt uit zijn biografie van omstreeks 1630.

Ondanks zijn drukke werkzaamheden zag de vader van Constantijn Huygens elke dag de gelegenheid om zijn kinderen les te geven. Naast rekenen en taal liet hij zijn kinderen oefenen in tekenen, musiceren en schoonschrijven.

Over dit schoonschrijven vertelt Huygens: ‘Hij (mijn vader) kwam er steeds weer op terug, dat iedereen die deze vaardigheid goed beheerste, onder alle levens­omstandigheden zeker kon zijn van althans een bescheiden broodwinning’. Al op zijn achtste leerde Constantijn Latijn en op zijn dertiende Grieks. Tot het persoonlijke vakkenpakket behoorden ook Frans, Engels en Italiaans. Constantijn Huygens was erg tevreden over zijn opvoeding,

Wellicht leerde Jacobus van Oosterwijck via die lijn in 1640 of 1641 zijn tweede vrouw, Maria (Marya) Jansdr. Cloetingh, kennen. Zij was een dochter van boekdrukker en –verkoper Jan Andrieszn Cloetingh, die getrouwd was met Ariaentje Ariens. Ook Andries en Ludolf, hun zonen en broers van Maria Cloetingh, zitten met andere familieleden in het drukkersvak.
Maria Cloetingh woonde, toen zij Jacobus leerde kennen, bij haar broer Andries op de Markt, nr 13 (De Pelikaan) of nr. 15 (De Gekroonde Pelikaan)[8].

Waarschijnlijk werd al in het begin van 1642 duidelijk dat de relatie van Jacobus en Maria Cloetingh zou leiden tot een huwelijk. In elk geval kocht Jacobus in maart van dat jaar voor een aanzienlijk bedrag zijden stoffen. In een notariële akte van 27 maart 1642, opgemaakt voor notaris Dirck van Schoonderwoert in Den Haag, werd vastgelegd dat Jacobus van Oosterwijck aan de Hendrick van Evenes, verkoper van zijden stoffen (‘zijdenkraemer’), een bedrag van 65 gulden, 7 stuivers en 6 penningen verschuldigd was voor geleverde zijde. Michiel Baelde, zijn zwager, was getuige bij het opmaken van de schuldbekentenis.

Toen duidelijk werd dat de relatie tot een huwelijk zou leiden, werd een afspraak gemaakt met notaris Andries Bogaert in Delft om de huwelijkse voorwaarden vast te leggen. Voor deze gebeurtenis op 11 december 1642 werden door de aanstaande bruid de volgende mede-ondertekenaars uitgenodigd: haar oom Jan Jans Orlers[9], toen burgemeester van Leiden, en haar broer Andries. Jacobus vroeg – net als in 1623 bij zijn eerste huwelijk – zijn zwagers Jeremias van Stralen en Michiel Baelde. Op 20 december 1642 gingen Jacobus van Oosterwijck en Maria Cloetingh in ondertrouw. Zij trouwden op 4 januari 1643 in de Nieuwe Kerk van Delft. Jacobus van Oosterwijck bracht bij dat huwelijk een vermogen in van 2500 gulden, Maria Cloetingh een vermogen van 1500,- gulden[10].

Voor de familie Cloetingh zou 1643 overigens een memorabel jaar worden: niet alleen Maria trouwde, ook haar broers Ludolf[11] en Andries[12] traden in het huwelijk.

De vader van Maria had binnen Voorburg een hoog aanzien als een sociaal betrokken en rechtschapen man. Ook los van zijn functie als religieus leidsman, moet Jacobus van Oostenrijck gezag hebben verkregen door zijn literaire kennis. Hij was zeer gezien onder zijn ambtgenoten. Hij preekte ondermeer bij de opening van het Zuidhollandse synode in Woerden in 1645 en werd meermalen als vertegenwoordiger van de classis Den Haag naar andere classicale vergaderingen afgevaardigd. 

Wie was ...

~ de familie Cloetingh ~

De familie Cloetingh vormde in Delft een imperium voor het drukken, uitgeven en verkopen van boeken:

Jan Andriesz. Cloetingh (1594-1634) had een zaak aan ‘t Marckt-veldt. Het uithangbord van die zaak luidde: In’t Vergulden A.B.C. Zijn weduwe zette die zaak tot 1636 voort;

Joris Andriesz. Cloetingh (wed.) zat aan de Vismarckt;

Andries (Jansz.) Cloetingh, (1629-1648) woonde aanvankelijk bij de Haver-brugge (tot 1640), daarna tot 1648 aan ‘t Marctveldt met als uithangbord  In’t Ghelinieerde Schrijf-boeck;

Symon Cloetingh (in 1644 getrouwd met met Geertruyt van Wassenburch en in 1648 met Jannetgen Dissius) zat in het vak van 1663 tot 1673 maar was tevens kunstverkoper; hij exploiteerde verschillende zaken: aan ‘t Noort-eynde (1668), het Leytsche-Veer (1670) met als uithangbord ‘In ‘t Vergulde Tafelboeck’;

Jacobus Cloetingh beheerde tussen 1679 en 1700 de zaken op de drie genoemde adressen.

Ludolf Cloetingh, een zoon van Joris Cloetingh, was in 1646 boekverkoper in Den Haag;

 

De firma Cloetingh kon vanaf het begin van de 17e eeuw groeien op de geweldige hausse die de boekdrukkunst toen doormaakte, waarbij Amsterdam, Haarlem en Antwerpen de toonaangevende steden waren.

In het Antwerpse museum Plantin-Moretus kan men nog een volledig ingerichte zetterij-drukkerij en een boekwinkel bezichtigen, zoals die in de zeventiende eeuw functioneerden.

 

In het jaar dat Jacobus van Oosterwijck hertrouwde, ging Constantijn Huygens (1596-1687), de secretaris van stadhouder Frederik Hendrik en latere stadhouders, zijn nieuwe buitenhuis Huize Hofwijck in Voorburg bewonen. Toen hij daar met zijn gezin was ingetrokken, ging hij als gelovige protestant geregeld naar de kerk, waar Jacobus van Oosterwijck zijn gemeente bediende. Huygens had daar ook een eigen kerkbank, van waaruit hij met waardering luisterde naar de predikant.
Vanaf het moment dat Huygens in Voorburg zijn intrek nam, ontwikkelden de contacten tussen hem en Jacobus van Oosterwijck zich tot een vriendschap. De vriendschappelijke relatie tussen Constantijn Huygens en Jacobus van Oosterwijck was mede gestoeld op hun gemeenschappelijke interesse in literatuur. Huygens bezat een van de grootste bibliotheken van zijn tijd. Ook Jacobus van Oosterwijck bouwde tijdens zijn leven een aanzienlijke boekencollectie op.

Later - op 22 september 1653 - zou Huygens hem een exemplaar van zijn dichtbundel ‘Hofwijck’ sturen met daarbij een dichterlijke uiting van zijn respect:

Aen D.Oosterwijck Predicant tot Voorburgh, met mijn Hofwijck[13].Heda; detail schilderij Rijksmuseum Amsterdam

Voor menigh’goede les,

die ‘k niet en wil vergeten,

ontfangt dit vuyl papier:

ghy hebt het licht te weten

Waer toe het dienen kan,

als Suyker, Zeep en kruyt

Geen peperhuys en vindt:

ick geef het daer vooruyt.[14]

Naar mijn opvatting zal de vriendschappelijke relatie tussen Constantijn Huygens sr. en Jacobus van Oosterwijck van wezenlijke invloed zijn geweest op de ontwikkeling van Maria tot schilderes. Hieronder zal dat nog worden uitgewerkt. Huygens was naast secretaris van de stadhouders en dichter ook een groot kunstliefhebber. Hij  verkeerde met veel genoegen in de wereld van kunstenaars[15] en verzamelde, zoals veel standgenoten, schilderijen en andere kunstvoorwerpen. 

[7] In documenten ook: Jan Andriessz., Jan Andriesz. en J. van Kloetinghen, geboren in ca 1594, begraven op 2 juli 1634. Jan Andriesz. Cloetingh was een zoon van Andries Cloetingh en Maritgen Simonsdr. De grootste betekenis van Cloeting lag in zijn rol als uitgever van Engelse piëtistische geschriften in het Nederlands. In verband met het sociale netwerk van de Delftse piëtisten is interessant dat zijn zoon Andries (1626-1647), die na zijn vaders dood het bedrijf in diens geest voortzette, was gehuwd met Sophia van Lodensteyn (1614-1677), een oudere zus van Jodocus van Lodensteyn. Hij was een belangrijke vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie.

[8] In deze periode kende men nog geen huisnummers. De huizen hadden een naam, veelal aangeduid met een gevelsteen of uithangbord. De twee huizen aan de markt waren in die tijd elk ongeveer 5000,- gulden waard (te stellen op 350.000 euro thans) en behoorden daarmee tot het duurste marktsegment.

[9] Jan Jansz. Orlers (geb. Leiden 6-01-1570 – ovl. Leiden 1-08-1646) was schrijver van proza en poëzie. Hij begon zijn loopbaan in Amsterdam in de boekdrukkerij en –handel bij de boekdrukker Cornelis Claesz. Bij zijn huwelijk in 1596 vestigde hij zich als boekhandelaar in Leiden. In 1610 had hij in ‘Der Nassauschen Laurencrans’ reeds een ‘beschryvinge en afbeeldinge’ gegeven van alle overwinningen die door Prins Maurits of door anderen gedurende zijn stadhouderschap waren behaald. Als aanhanger van het Oranjestamhuis publiceerde hij in 1616 zijn ‘Geslachtboom der Graven van Nassau’. Prins Maurits bracht hem in 1618 in het stadsbestuur waar hij schepen en burgemeester werd. Hij werd vooral bekend door zijn in 1614 uitgegeven en later meermalen herdrukte ‘Beschryvinge der stad Leyden’ (uitgegeven door Jan Cloetingh in Delft). Zijn levensspreuk was ‘OoRdeeLt sondER twiSt’. Er bestaat van hem een portretschilderij, geschilderd door A. de Vries.

[10] Omgerekend naar de huidige tijd het vermogen van Jacobus van Oosterwijck gesteld kunnen worden op ongeveer 175.000 euro en dat van Maria Cloetingh op ongeveer 105.000 euro (zie ook noot 20 in Hoofdstuk 1)

[11] Trouwde in september 1643 met Elisabeth Chortels.

[12] Trouwde in oktober 1643 met Sophia Joosten van Lodensteijn en overleed op 26-7-1648. Na diens overlijden hertrouwde zijn weduwe in januari 1652 met Abraham Hoogenhouck, burgemeester van Delft.

[13] In oudere litteratuur wordt gesteld dat dit gedichtje zou zijn gericht aan de Deltse predikant Volcerus ab Oosterwijck. Dat moet op een misverstand berusten.

[14] Vrij vertaald: ‘Graag geef ik je dit boek (let op subtiele zelfspot van Huygens als hij klank (feuille = blad) en betekenis van ‘vuyl’  (niet meer wit, dus beschreven) combineert) als dank voor de menige goede les, die ik zal onthouden. En als je niet meer weet wat je er mee kunt doen, kun je het papier nog altijd gebruiken om er suiker, zeep of kruiden in te verpakken als je geen ander verpakking kunt vinden. Misschien is dat ook wel de beste bestemming.’
Ik merk op dat in de 17e eeuw kruiden, zoals peper, en suiker gewoonlijk in een tot puntzakje gedraaid velletje papier werden verpakt. Zo’n papiertje was dikwijls een bladzijde uit een almanak of een ander boek. Twee duidelijke voorbeelden hiervan zijn te zien op twee stillevens van Willem Claesz Heda: ‘Nautilusbeker, drinkschaal en schotels met oesters’ uit 1649, in het bezit van het Staatliches Museum Swerin, afgebeeld in Chong, pag. 155, en het schilderij ‘Stilleven met een vergulde bokaal’ uit 1634, in bezit van het Rijksmuseum Amsterdam, afgebeeld in Van der Blom, pag. 83. In het gedicht ‘Sinter Klaes’ van Bredero worden deze puntzakjes ‘peper-huysjes’ genoemd.

[15] Onder meer: Jan Lievens, Thomas de Keijser, Adriaan Hanneman, Torrentius en Moyses van Wtenbrouck (ca 1590-ca 1647), in die tijd een der duurst betaalde landschapschilders uit Den Haag en getrouwd met Cornelia van Wijck, dochter van een deurwaarder en notaris bij het Hof van Holland. Wtenbrouck is in 1627 hoofdman van het Lucasgilde van Den Haag.