Vermaert Konstschilderesse

De relatie van Maria met Willem van Aelst

Willem van Aelst en Maria van Oosterwijck bleven elkaar in het Amsterdamse zeer regelmatig ontmoeten. Willem van Aelst woonde vanaf 1672 aan het Rokin. Het succes van Willem van Aelst als ‘verdienstelijk konstschilder van bloemstillevens’ [81] blijkt onder meer uit het feit dat hij in een van de duurste straten van Amsterdam een huis kon kopen. De waarde van de huizen in dat deel van de stad was in die tijd erg hoog. In 1674 werd de rijkdom van Willem van Aelst ten behoeve van de belasting vastgesteld op fl. 4000,-. Willem van Aelst gaf zoals veel van zijn vakgenoten les aan verschillende leerlingen, waaronder de uit Hamburg afkomstige Ernst Stuven[82]. Het werk van Van Aelst werd breed geprezen, zoals ook blijkt uit een gedichtje van de zijn tijdgenoot en dichter Jan Vos:

Hier komt de lieven Lent by wintertyd verschynen.
Natuur, die al wie maalt door haar penseel verdooft,
Begint, nu zy dit ziet, uyt enkel spyt te kwynen.
Aurora, leg uw pruyk vol roozen van uw hooft :
Hier groeien roozen die uw hulssel overtreffen.
Zo wort van Aelst door konst de weerelt door beroemt.
Wie and'ren overwint behoort men te verheffen.
Zyn hand, vol geesten, heeft het blad van dit gebloemt
Beschildert met een glans, die nimmer zal verslenssen.
Het loof, dat heet en koud verduurt, zal eeuwig staan.
Vrouw Venus zou haar krans om dit gewas verwenssen;
Om als zy hoogtyd houd te pronken met de blaan;
Of als zy 't hart van Mars aanminnig komt bestryen.
't Cieraat der Vrouwen is de lyst der Schilderyen[83]

Waarom Van Aelst zijn huis aan het Rokin al snel weer verkocht is niet bekend. Niet veel later betrok Van Aelst een huis aan de Prinsengracht, vlakbij het Waalen Weeshuis[84].
In juli 1676 bewoonde Maria een huis aan de Nieuwe Keizersgracht[85]. Als dat huis vlakbij de huidige Vijzelstraat was gelegen, zouden Maria en Willem van Aelst zeer dicht in elkaars nabijheid hebben gewoond en gewerkt. 

Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de relatie van Maria met Willem van Aelst verder ging dan vriendschap tussen twee vakgenoten. Het is zelfs aannemelijk dat Maria Willem van Aelst in zijn atelier zeer regelmatig ontmoette en zich daar ook belastte met de opleiding van Rachel Ruysch, een leerling van Willem (zie hierna). Het is daarom zeer goed denkbaar dat Willem van Aelst, die omstreeks 1677 nog steeds ongehuwd was en tegen de vijftig liep, in Maria - ook single - een ideale huisgenoot en partner in zaken zag en haar daarom een huwelijksaanzoek deed[86]. In dat licht kan ook de navolgende door Houbraken en Weyerman beschreven anekdote geplaatst worden.
Volgens die anekdote lagen de schildervertrekken van Maria en Willem dicht bij elkaar en konden zij elkaar vanuit die vertrekken zien en toespreken. Toen Willem aan Maria te kennen gaf dat hij met haar wilde trouwen, repliceerde Maria dat zij daartoe niet zo vlug kon besluiten. Zij stelde voor dat zij elkaar over zijn verzoek opnieuw zouden spreken, en dat zij op zijn verzoek zou besluiten en wellicht zelfs zijn liefde beantwoorden, op voorwaarde dat hij zich zou verbinden om gedurende een jaar elke dag van ‘s morgens 7 uur tot 12 uur in zijn atelier te schilderen. Gebeurde het dat de vensters van zijn schildervertrek niet op het afgesproken uur zouden worden geopend en hij, als Maria hem toeriep, geen antwoord gaf, dan zou zij met een krijtje een streepje trekken op het kozijn van haar atelierraam. Omdat Maria Willem’s werkdiscipline kende (Weyerman: ‘hy stont by de waarspreekende Weerelt geboekt voor een losse Kabouter’) en wist dat hij dikwijls aan de zwier ging (Weyerman: ‘dat Willem ligtelyk vuur vatte als hy een glaasje boven zyn peyl had gedronken’), verwachtte zij dat hij aan die voorwaarde niet kon voldoen. Willem aanvaardde de voorwaarde toch, maar heeft deze niet kunnen volbrengen. Weyerman schrijft: ‘Toen het jaar om was, stonden er ruym zo veel schreefjes op de glasraam, als er staan op de Schuldley van een Antwerpse Herberg, die rykelijk is beneeringt met Schildersklanten, waardoor Willem van Aalst er voor goed en al van afzag, en het van meet af aan liet waayen.’
Voor de opmerking van Weyerman over joyeuze levensstijl van Willem van Aelst kan ook grond worden gevonden in een schuldakte, die op 31 oktober 1672 werd opgemaakt door notaris Nic. Hemminck[87]. Daarin verklaarde de kunstschilder Van Aelst dat hij aan de wijnhandelaar Thomas Prent 400,- gulden schuldig was[88]. Ter voldoening van die schuld beloofde Van Aelst twee door hem geschilderde schilderijen bij de eerste gelegenheid aan Prent te zullen leveren. Het ging concreet om een stillevenschilderij, omschreven met ‘pekelharingh krabbe etc.’ en een jachtstilleven, omschreven met ‘een groen fluwelen tas met rijstvogeltjes etc.’.

Dat Maria en Willem van Aelst in die tijd vlakbij elkaar woonden kan ook blijken uit een brief van Maria aan de schepenen van Amsterdam van juli 1676. In die brief vertelde zij dat zij als ongetrouwde vrouw samenwoonde met Geertje Pieters en ‘noyt aan iemant in de werelt eenige reden tot misnoegen ofte offensie heeft gegeven’. Toch bejegende, zo stelde Maria in die brief, ‘der dienstmaecht van Willem van Aelst, schilder woonende recht over de deur van suppliante[89]  haar en Geertruyd met vuile scheldwoorden steeds weer onfatsoenlijk, lasterde en hoonde zij zodat zij niet rustig over de onderdeur kon hangen[90]. De vrouw, Grietje geheten, had zich niet ontzien om haar, Maria, en Geertruyd op straat aan te randen en in het gezicht te slaan. Zij vertelde dat zij een klacht had ingediend bij de waarnemend schout Philip Engelbrecht en hem vertelde wat er is gebeurd. Die schout ging daarop bij Willem langs. Toen de schout na afloop van dat gesprek het huis weer verliet, lachte de huishoudelijke hulp van Willem van Aelst de schout uit. Maria verzocht de schepenen spoedig orde op zaken te stellen.




[81] Campo Weyerman, pag 28.

[82] Omstreeks 1657 in Hamburg geboren arriveerde hij op 18-jarige leeftijd in Amsterdam. Na even gestudeerd te hebben bij J. Voorhout, trad hij als leerling toe tot het atelier van Van Aelst. Dat verklaart dat de werken van Stuven in de eerste jaren zowel naar motief als weergave sterk gebaseerd waren op het werk van Van Aelst. Daarna werd hij leerling van Abraham Mignon in Utrecht. Na het overlijden van Mignon in 1679 verhuisde hij weer naar Amsterdam. Hij bleef daar in de kring van Van Aelst. De schildertechniek van Stuven toont mede daarom duidelijke verwantschap met te hierna nog te noemen werken van Rachel en Anna Ruysch.

[83] Geciteerd door Campo Weyerman, pag 28.

[84] Campo Weyerman, pag. 28: “Op die tijd woonde hy op de Prinsegraft, by het Waalen Weeshuys tot Amsterdam, alwaar hy ook stierf”; Campo Weyerman doelt hier op het Walen-weeshuis, dat in 1683 is gebouwd aan de Vijzelgracht, nagenoeg op de hoek van de Prinsengracht, (thans in gebruik als Maison Descartes). Aan Campo Weyerman, die zijn werk in 1729 schreef, was het ontgaan dat in 1678 het Walen Weeshuis nog was gevestigd in drie panden aan de Lauriergracht.

[85] akte van 25 juli 1676, opgemaakt door notaris Ph. Laurentius.

[86] Weyerman: ‘Die Konstenaar kreeg fluks zin in die bevallige en konstrijke jonge Juffer, en hy deklareerde zich daar ontrent in verstaanbare termen.’

[87] Stadsarchief Amsterdam, Not Arch. 4296/96.

[88] Uitgaande van de waardeberekening van Van Zandvliet (zie bijlage) zou die schuld naar hedendaagse maatstaven ongeveer 3500 euro zijn.

[89] Bron: Bredius, a.w. pag. 181. Uit deze brief lijkt onomstotelijk dat Maria dus tegenover Willem van Alest woonde. Dit lijkt weer strijdig met andere locatiegegevens. Echter, als in de akte achter het woord schilder een komma zou hebben gestaan of behoren te staan, dan woonde niet Willem tegenover Maria maar was de dienstmeid Grietje de overbuurvrouw van Maria. Omdat een dienstmeid veelal inwoonde ligt deze interpretatie evenwel minder voor de hand.

[90] Dit was een gewoonte in Amsterdam.