Vermaert Konstschilderesse

Een beeld van de kopers van de schilderijen van Maria

Maria moest knokken voor een plek op de kunstmarkt en dat zal geen eenvoudige opgave zijn geweest. De concurrentie was stevig, ook binnen het specialisme van stillevens. En als vrouw was Maria bovendien afkomstig uit een heel ander sociaal milieu dan de meeste schilders. Uit de (onvolledige) Amsterdamse gildelijsten blijkt niet dat Maria als lid toetrad tot het schildersgilde[68]

Gedetailleerde stillevens met een aansprekende compositie en geschilderd met een fijn penseel, werden ondanks de economische crisis hoog gewaardeerd. Maria kon zich met enkele andere gerenommeerde schilders als Van Aelst, De Heem, Kalf, Mignon, Jan Weenix II goed staande houden. Zij behoorde met de genoemden tot de duurste schilders in de periode tussen 1670-1680.

Maria profiteerde in haar Amsterdamse periode mogelijk van de afnemende invloed van het St. Lucasgilde, maar ze moest wel haar eigen netwerk van contacten met collega’s, kunsthandelaren en potentiële kopers opbouwen om zich een positie te verwerven.
Tot haar cliëntele behoorden de welgestelde Amsterdamse koopmanfamilies[69]. Zo verwierf bijvoorbeeld het echtpaar Abraham Oortmans en Petronella de la Court een bloemstilleven van Maria als aanvulling op hun een rijke kunst- en rariteitenverzameling. Naast schilderijen, onder andere van Rembrandt, bestond hun verzameling uit beelden (o.a.van Bossuits), boeken, atlassen en prenten[70]. Een andere aankoper van een schilderij was Amsterdamse koopman Paulo van Uchelen (ca. 1641-1702). Hij was een uitgesproken verzamelaar van boeken, schilderijen en tekeningen van bloemen en planten (o.a. de collectie in drie banden van 263 botanische tekeningen op perkament van Johannes Withoos). Hij tekende ook zelf. Paulo van Uchelen verwierf een fruitstilleven, geschilderd door Maria[71]. Tot de schilderijencollectie van Van Uchelen behoorde ook het bekende schilderij van Johannes Vermeer Vrouw met weegschaal.
Een ander deel van haar cliëntele vond Maria in de kringen van aanzienlijke personen in de literaire en wetenschappelijk hoek. Als voorbeeld kan dienen de Amsterdammer Jacobus Heijblocq, die een stilleven van Maria “in't voorhuijs” van zijn huis aan de Wieringerstraat had hangen[72]. Heijblock (1623-1690) studeerde tussen ca.1640-1645 filosofie en theologie in Leiden. Van 1648 was hij werkzaam aan de Latijnse school aan de Nieuwe Zijde in Amsterdam, vanaf 1670 rector en vanaf 1678 van beide Amsterdamse scholen. Heijblock onderhield als dichter nauwe contacten met oa. Westerbaen, Cats, Vondel en Huygens en kende veel Amsterdamse schilders, o.a. Govert Flinck, J. van der Does en Rembrandt[73].
Ook de Amsterdammer Casparus Commelijn (1636 -1693) bezat een schilderij van Maria. In de inventaris, opgemaakt na zijn overlijden, werd opgetekend dat hij ‘fruytagie’ (vruchtenstilleven) had, gemaakt ‘door Juffr. Oosterwijck’ [74]. De waarde van het doek werd toen getaxeerd op 15 gulden. Casparus Commelijn was boekhandelaar, krantenuitgever en stadshistorieschrijver[75]. Hij woonde op de Nieuwezijds Voorburgwal in het pand ‘De Waerheyt’. 

Haar werken verkocht Maria doorgaans via Amsterdamse kunsthandelaren of collega-schilders. Of zij daarvoor ook de toestemming van het Gilde had, weten we niet. Wel is het opmerkelijk is dat bij de bekende verkoopakten nooit een collega of een lid van het Gilde als getuige optrad. Het ligt voor de hand dat via deze particuliere lijn de Amsterdamse apotheker Tames van den Bergh en zijn vrouw Adriana de Man, wonend aan de Handboogstraat, een bloemstilleven van Maria kochten[76].
Het is buitengewoon aannemelijk dat Abraham van Beijeren tussen 1669 en 1674 Maria heeft bijgestaan, evenals andere collega-schilders, zoals Wallerant Vaillant om haar werk aan de man te brengen. In 1674 verliet Abraham van Beijeren evenwel Amsterdam en ging naar Alkmaar. 

In deze leeftijdsperiode moet Maria haar schilderijen voor een goede prijs hebben kunnen verkopen. Haar financiële vermogen en sociale betrokkenheid mogen blijken uit het volgende.
Omstreeks 1674 worden twee matrozen Frans Harens Pools en Jan Korffe afkomstig uit Maassluis, bootslieden op de Westindievaarder de “Jonge Tobias”, gegijzeld door piraten in Algiers. In het late voorjaar van 1675 wordt Maria benaderd[77] om met haar vermogen borg te staan voor een lening om de twee gevangen matrozen vrij te kopen. Maria doet dat en op 16 juli 1675 stelt zij zich bij notaris J. Snel in Amsterdam borg voor Luiz d’Azevedo[78] met een bedrag van maximaal 1500[79] gulden. D’Azevedo neemt op zich door zijn contactpersonen in Algiers de twee gevangenen tegen een zo laag mogelijk losgeld vrij te kopen. Hij ontvangt zelf 14% ter dekking van de daarvoor gemaakte kosten. De actie heeft blijkbaar succes want twee jaar later stelt zij zich weer garant voor een bedrag van maximaal 750 gulden om een derde gijzelaar, Andries Corneliszn. van Vlaardingen, vrij te krijgen. De tussenpersoon is dan Johannes Hees.




[68] De enige bekende ledenlijst dateert uit 1688. Hierop staan wel vrouwen, maar de naam van Maria van Oosterwijck komt hierop niet voor.

[69] Blijkens een inventarisatie van twee kisten met kunstvoorwerpen op 7 januari 1756 bezaten Diederik Gromme, koopman en expediteur, en zijn echtgenoot van Constantia van Collen “Twee bloem- en vrugtstukken van Maria Oosterwijk”. Het is evenwel onzeker of deze stukken in de 17e eeuw zijn verworven door de familie Van Collen.

[70] Blijkend uit de boedelinventaris na het overlijden van Juffrouw Petronella de La Court, weduwe van de Heer Adam Oortmans, opgemaakt 16 augustus 1707 (Gemeentearchief Amsterdam, NAA 5338, ff.553-639). Het schilderij, omschreven als “Een blompot van juffrouw Maria van Oosterwijck” werd in dat jaar door de taxateur Jan Pieters Soomer ondanks de dalende prijzen nog altijd geschat op een waarde van 375,- gulden.

[71] Blijkend uit een akte van boedelscheiding tussen de erfgenamen van Paulo van Uchelen, opgemaakt op 15 augustus 1703 (Gemeentearchief Amsterdam, NAA 6455, ff.1481-1504). De waarde van het schilderij, omschreven als “Een stuck met fruijten van juffrouw Oosterwijk” werd getaxeerd op 250,- gld. Ter vergelijking: het schilderij van J. Vermeer “Vrouw met weegschaal” werd bij die boedelscheiding getaxeerd op een waarde van 150,- gld. Dat schilderij van Vermeer is nu in bezit van The National Gallery of Art in Washington, VS.

[72] Blijkend uit een boedelinventaris na zijn overlijden op 23-09-1690 (Gemeentearchief Amsterdam, NAA 3959 (film 4071), ff.704v-712r). Het doek werd omschreven als “Een schilderij sijnde een stilleven van Juffrouw Oosterwijk”. Lettend op de achtergrond van Heijblock, de titel die aan het schilderij is gegeven en de taxatiewaarde, door Grietje Arents, gesworen schatster deser stad, gesteld op 30,- gld., kan worden aangenomen dat dit schilderij geen bloemstilleven of fruitschilderij is, maar een vanitas-stilleven. Dit genre was in het laatste kwart van de 17e eeuw “uit” en werd maar nauwelijks verkocht.

[73] Zo leverde Rembrandt in 1661 een getekende bijdrage (‘het loflied van Simeon’) aan liber amicorum van Jacob Heijblock.

[74] Bron: Dr. A. Bredius Künstler-inventare; Urkunden zur Geschichte der Holländischen Kunst des XVIten, XVIIten und XVIten Jahrhunderts; Martinus Nijhof, 1921, G12157;  Stadsarchief Amsterdam, akte opgemaakt door notaris Wallendaal.

[75] Hij schreef het boek ‘Beschryvinge van Amsterdam’ dat in het jaar van zijn overlijden werd uitgebracht. Zijn oudste zoon  promoveerde te Leiden op 27 februari 1694 tot medicinae doctor op proefschrift De lumbricis (Ludg. Bat. 1694). Na zijn promotie vestigde hij zich als geneesheer in Amsterdam. Hij werd in 1696 als botanicus van de Hortus Medicus aan Fred. Ruysch toegevoegd. In 1706 werd hij tot professor botanicus aan het amsterdamsch Athenaeum benoemd. Casparus Commelin heeft zich naam gemaakt door zijn uitgaven op plantkundig gebied.

[76] Blijkend uit de inventaris van de goederen, opgemaakt op 5-7-1683 na het overlijden van Adriana de Man op 28-3-1683 (Gemeentearchief Amsterdam, NAA 5323, ff.353-382v). Het schilderij werd omschreven als “een blompot van juffr. Oosterwijck” met een erg hoge waarde van 378,- gld.

[77] Waarschijnlijk door toedoen van haar broer Lambertus, die toen in Maassluis burgermeester was. Hij bekleedde die functie in Maassluis gedurende de perioden 1671 - 1673, 1674 - 1675, 1677 - 1678 en

1691 - 1692 (Bron: J.F.J. Vaissier, gemeente Maassluis)

[78] Luiz de Azevedo behoorde tot Joodse familie D’Azevedo in het 17e eeuwse Amsterdam. Deze familie was afkomstig uit Portugal. Enkele leden daarvan hadden zich ook in Den Haag gevestigd. Zij hielden zich met name bezig met de internationale handel, vnl. uit Zuid-Amerika.

[79] Om een voorzichtige indruk te krijgen van de hoogte van dit bedrag, mag dat met ongeveer 70 Euro worden vermenigvuldigd.