Vermaert Konstschilderesse

Familiezaken in 1668

De vader van Maria verbleef van februari tot en met tenminste juli 1668 in Amsterdam. Uit een brief van Maria van Dieningen, de weduwe van Johan van Assendelft, kan worden opgemaakt dat Jacobus van Oosterwijck bij zijn dochter logeerde. De aanhef van de brief luidt ‘eerwaarde vader en suster Oosterwijck’. De adressering luidde:

mijn heer
Jacoobis Oosterwick
op den heeregrast
dichte bij den
Amstel alder naest
meneer Ter Haer[22]
Amsterdam

In het briefje verzoekt Liesbeth van Duyndam, de echtgenoot van Jan van Assendelft na het overlijden van Geertruyt van Oosterwijck, de instemming van Jacobus van Oosterwijck met de verkoop van een huis tegen een prijs van vijfduizend gulden. Die instemming van Jacobus was nodig omdat hij als voogd optrad van de nagelaten nog minderjarige kinderen van zijn dochter Geertruyt. Eerder, op 21 februari 1668, regelde hij vanuit Amsterdam per brief aan de Weeskamer van Leiden de afwikkeling van enkele erfenisaangelegenheden van de kinderen Van Assendelft[23].
De aanwezigheid van Jacobus van Oosterwijck in Amsterdam blijkt ook uit een brief van 8 juli 1668 van hem, waarin hij aangaf dat hij toen daar verbleef. Het blijkt ook uit een brief van het gemeentebestuur van Amsterdam, gedateerd 13 juli 1668, waarin op verzoek van Jacobus van Oosterwijck de verkoopvoorwaarden van zes huizen en de speeltuin aan de Singel in Leiden worden vastgelegd[24].
De reden van het verblijf van Jacobus van Oosterwijck in Amsterdam is niet bekend. Mogelijk had het te maken met de huur van een huis voor Maria[25]. Vrouwen konden niet zelfstandig gerechtelijke handelingen verrichten. Voor gehuwde vrouwen trad de echt­genoot op, zelfs als bij huwelijkse voorwaarden gemeenschap van goederen was uitgesloten. In zo’n geval werd achter de naam van de man een formule gebuikt zoals “in huwelijk hebbende….”, waaruit bleek dat de man namens de vrouw optrad. Voor ongehuwde vrouwen en weduwen trad een voogd op.
Ook zou de aanwezigheid van de vader van Maria te maken kunnen hebben met het feit dat Maria toen reeds Jacob van Assendelft bij haar in huis had genomen en zij voor het behartigen van diens belangen de betrokkenheid van haar vader nodig had. Het sluit aan bij de notatie van Houbraken dat Maria van Oosterwijck zich, na het overlijden van haar zus en haar echtgenoot, in belangrijke mate belastte met de opvoeding van Jacobus van Assendelft. (‘van zijne ouders vroeg berooft’)[26]. Dat deze opmerking van Houbraken over de relatie tussen Maria en Jacob van Assendelft juist is, blijkt ook uit een veel latere brief van Lambertus van Oosterwijck aan de Weeskamer van Leiden van 5 oktober 1681. In die brief aan de secretaris van de Weeskamer schreef hij dat ‘onder goedkeuren der acgtbare Heeren Weesm tot Leijden’ ‘den sorge tot hare alimentatie waernamen: ick over den docgter Adriana, mijn suster Maria Oosterwijck over den soon Jacob van Assendelft[27]

Lambertus van Oosterwijck en zijn vrouw verhuisden met hun gezin in het voorjaar van 1668 [28] definitief van Rotterdam naar Maassluis. Zij hadden daar later een woning aan de Haven.
Zegel van Lambertus van OosterwijckIn Maassluis kregen Lambertus en zijn vrouw kregen 10 kinderen. Hun eerste kind kreeg de naam Cornelis en werd gedoopt op 27 maart 1669. Cornelis stierf op 12 januari 1670. In het overlijdensregister werd aangetekend dat het een kind betreft van dominee Oosterwijck[29]. Aan verdere kindersterfte ontkwam dit huwelijk niet. Slechts zes van de twaalf kinderen die tijdens het huwelijk werden geboren bereikten de volwassen leeftijd.
Lambertus is nooit predikant geworden. Hij werd in Maassluis koopman en reder en bouwde daarmee snel een geziene en vermogende positie op[30]. Lambertus liet in de zeventiger jaren een zegelring vervaardigen, waarin het wapen van de familie Van Oosterwijck was opgenomen (drie ongesnoerde hoorns) met daarboven aan aanduiding van zijn beroep, reder van walvisvaarders, door middel van twee walvissen. 




[22] In het register van kwijtscheldingen Amsterdam komt de naam “erven van David ter Haer” voor. Tussen 1669 en 1672 hadden zij een huis aan de Herengracht noordzijde.

[23] In de zestiger jaren van de 17e eeuw reed tweemaal daags de diligencedienst tussen Amsterdam en Den Haag.

[24] Regionaal archief Leiden,

[25] In het register van kwijtscheldingen (register van overdracht van onroerende goederen na koop) van Amsterdam komt de naam Van Oosterwijck niet voor. Daaruit kan worden afgeleid dat Maria zelf, noch haar vader of broer een huis in Amsterdam hebben gekocht en dat Maria dus huurde.

[26] In de cohier van de 200e penning in Leiden uit 1674 worden aangeslagen ‘kinderen Geertruyt van Oosterwijck’ voor een bedrag van 23.6.10. De aanslag wordt opgelegd voor de wijk Overmare Rijnzijde. De waarde van hun vermogen werd destijds geschat op ongeveer fl. 4000,-.

In dezelfde cohier wordt ook een aanslag opgelegd aan de kinderen en erven Johannes van Assendelft voor een bedrag van 10.0.0. In dat jaar werd ook de weduwe van Johan Assendelft (‘wanthuis’) aangeslagen. Mogelijk betreft het hier Liesbeth van Duyndam.

[27] Regionaal Archief Leiden, inv.nr. 518/ 386 ii.

[28] Lambertus, zijn vrouw en hun huishoudelijke hulp Cunera (Cuniertge, Kniertje) Cornelisdr. waren met Pasen 1668 ingeschreven als lidmaten van de gereformeerde kerk in Maassluis.

[29] Volgens de lijst van predikanten van de Hervormde Gemeente in Maasluis is hij overigens nooit aldaar benoemd tot dominee. Waarschijnlijk noemde hij zichzelf toen nog proponent.

[30] Lambertus van Oosterwijck was tussen 1671 tot 1692 gedurende vier perioden burgemeester (ongeveer vergelijkbaar met de huidige functie van wethouder) van Maassluis. In 1690 was Lambertus ook eigenaar van een hoeker, een tweemaster, gebruikt als vrachtboot. (bron: S. Blom, "Geschiedenis van Maassluis" blz. 128). Zijn vrouw Maria overleed voor 8 januari 1688.