Vermaert Konstschilderesse

Terug in Holland

Aan het eind van de tachtiger jaren bleven de schilderstukken van Maria ook bij andere monarchen gewild, zoals Johann Georg III, Keurvorst van Saksen[115]. ‘Zijn Keurvorstelijke doorluchtigheijt van Saxen’ deed op een reis in 1688 Den Haag aan. Daar ontmoette hij Maria. Hij kocht toen drie schilderijen van Maria voor het bedrag van 1500 gulden: twee ervan betroffen bloemstukken in een vaas (‘bloempotten’) en één een hangend boeket (‘feston’). Een en ander blijkt uit een akte die werd opgemaakt door notaris Jan Schrick te Amsterdam op 12 mei 1689[116].
Na het sluiten van de koopovereenkomst gaf de vermogensbeheerder van de Keurvorst, de heer Johann Heinrich Reinbold, een cheque aan Mattheus Lestevenon[117], die het geldbedrag moest doen toekomen aan Maria.
Pas op 2 mei 1689 vond in Amsterdam de feitelijke levering van de schilderijen plaats.
Uit de verklaring blijkt dat de drie schilderijen zolang op een veilige plaats in Amsterdam waren opgeborgen, nl. in ‘een gesloten casse’(kist) op het kantoor van mr. Joan Uyttenbogaert, ‘cocherge deses Stede[118]. In aanwezigheid van Maria en de getuige Jute Kuijper werden de drie schilderijen ten overstaan van Barent Klinckhaemer uit de kist gehaald en overhandigd, nadat Maria had verklaard dat zij de drie schilderstukken had geschilderd, zij dezelfde waren als die de keurvorst persoonlijk bij haar in Den Haag had gezien en die hij daar had gekocht.
Hieruit moet worden geconcludeerd dat Maria begin mei 1689 weer in Amsterdam was. 

Louis XIV 1675Volgens Houbraken en Weyerman had ook de konst­kwekende Lodewijk XIV (de Zonnekoning) een schilderij van Maria in zijn bezit. Weyerman schreef: ‘Lodewijk den veertiende, Koning van Vrankrijk had een van haare Konsttafereelen geplaatst in zijn Konstkabinet.’
Lodewijk XIV was 72 jaar lang de koning van Frankrijk (1643-1715), wat de langste regeerperiode is uit de ge­schie­denis van Europa. Onder zijn bescherming begonnen de Franse kunst, literatuur en architectuur aan een gouden periode. Dat leidde ook tot belangstelling voor kunst uit Holland. Zo verwierf Lodewijk XIV ook een groot pronk­stilleven van Jan Davidsz de Heem[119] en een jachtstilleven van Abraham Mignon[120]. Een bloemstilleven van Abraham Mignon kreeg hij 1683 als geschenk van Henri    marquis de Beringhem, eerste stalmeester van de koning[121].  Een ander stuk van Mignon verwierf hij in 1695. 

Tenslotte moet nog worden gewezen op een passage uit Houbraken. Hij vermeldt: "Ook pronkten Koning Willem en Maria met een van hare konststukken, daar zij negen honderd gulden voor ontving"[122]. Mogelijk betreft deze passage het doek ‘Bloemstilleven met een schelp, waterjuffer en een hommel’, gemaakt in 1689. Dit schilderij maakt tezamen met het andere hierboven genoemde schilderij nog steeds deel uit van de Koninklijke verzameling in Hampton Court.
Op 11 april 1689 werden Willem III en Mary Stuart tot monarchen van Groot Brittannië gekroond. Willem III verbleef na zijn kroning veel in Engeland en Mary zette in Engeland de kunstzinnige traditie voort die de stadhouders in Nederland hadden ingezet: een prachtige inrichting van de woon- en ontvangstzalen. Dat deden zij ook in Nederland. In 1686 kwam het Huys ‘t Loo gereed. Met zijn Engels-Italiaanse colonnades was dit een waardig buitenverblijf voor prinses Mary. Vanaf 1689 wordt Het Loo ingrijpend uitgebreid en vernieuwd om het in overeenstemming te brengen met de nieuwe status. De colonnades aan weerszijden van het hoofdgebouw maken plaats voor paviljoens. Bij de inrichting speelt de Franse interieurarchitect Daniel Marot een belangrijke rol. Voor de inrichting van die paviljoens worden veel schilderijen aangeschaft. Daartoe behoren ook (tenminste) twee doeken van Maria. Dit blijkt uit een inventaris van paleis Het Loo uit 1713: in ‘de galderij van schilderijen’ hing ‘een bloemstukje van juffrouw Oosterwijck’ en in ‘de grote galderie’ een ‘bloomfestoen van Oosterwijk[123]

De waardering van het koninklijk stel voor Maria en haar schilderkunst kan ook ontleend worden op het schilderij ‘Allegorisch portret van een kunstenares’, van de portretschilder Michiel van Musscher (1645-1705). Dit olieverfschilderij op doek (114,1 x 91 cm)[124], is niet gedateerd en gesigneerd, maar kunstkenners gaan ervan uit dat het schilderij omstreeks 1690 is gemaakt en kan worden toegeschreven aan Van Musscher[125].
Allegorisch portret Michiel van MusscherEr zijn veel schilderijen waarop een kunstschilder is afgebeeld in zijn atelier achter zijn schildersezel, al dan niet weergegeven met zijn schilders­uitrusting en omringd door schilderijen, palet, ezels, gipsen voorbeelden of zelfs menselijke modellen. Veel zeldzamer zijn dergelijke schilderijen van vrouwe­lijke kunstenaars. De centrale figuur op het genoemde schilderij is een vrouw, gekleed in een helder witte jurk die in haar atelier zit op een stenen verhoging. Zij zit naast een tafel waarop diverse voorwerpen zijn gestald die typerend zijn voor stillevens. De vrouwenfiguur houdt in haar rechterhand een schilderskwast die wijst naar een stillevenschilderij op een schildersezel. Aan haar voeten liggen druiventrossen en wijnranken. Ook zijn daar een vaas en een festoen van bloemen te zien. Een engel houdt een lauwerkrans boven haar hoofd, de godin Fama blaast op haar klaroen, terwijl een beeld van Minerva op de achtergrond de onsterfelijkheid symboliseert.

Zou het kunnen zijn dat de op dit schilderij afgebeelde kunstenares Maria van Oosterwijck is dan wel een allegorische verwijzing naar haar?[126].Er zijn meerdere aanwijzingen waarmee die vraag positief beantwoord kan worden.
Allereerst mag worden aangenomen dat Michiel van Musscher deel uit maakte van de kennissen-/vakgenotenkring waartoe Abraham van Beijeren, Anna van den Quebron, Wallérant Vaillant en Maria van Oosterwijck behoorden. Gedocumenteerd is dat Michiel van Musscher een visstilleven van Abraham van Beijeren in zijn bezit had[127].
Het schilderij kan worden gezien als een uiting van een groot respect van de maker voor de vrouwelijke artiest op het centrum van het schilderij. Het is geen gewaagde ver­onderstelling dat Michiel van Musscher redelijk onder de indruk moet zijn geweest van de persoon Maria van Oosterwijck en van haar succes als vrouwelijke schilder. De wijze waarop hij haar bijna personifieert als Pictura, past in dit beeld. 

Uitvergroting van het medaillon op het schilderij van MusscherEen andere sleutel tot een aannemelijk antwoord is gelegen in het medaillon dat de schilderes op het schilderij aan een licht­blauw lint om haar hals draagt. Bekend is dat hoge gezagsdragers dergelijke medail­lons menigmaal als blijk van waar­dering aan hofschilders gaven. Willem van Aelst en Samuel van Hoogstraten zijn daar voorbeelden van[128]. Grimm heeft de gezagsdrager met het lange golvende haar op het medaillon geïndentificeerd[129]: het blijkt de beeltenis van Willem III van Oranje. De gelijkenis van dit medaillon met een ander medaillon laat zien dat er duidelijke overeenkomsten zijn.
Of Maria ook een medaillon als blijk van waardering heeft ontvangen, is niet bekend maar goed mogelijk te achten. Zou dat niet het geval zijn, dan zou Van Musscher evenwel door middel van dat medaillon de waardering van Willem III voor de schilderes hebben willen symboliseren.

Dat schilderijen van Maria in adellijke kringen zeer gewild waren, moge tenslotte blijken uit het feit dat in 1712 na het overlijden van Johan Willem Friso (14 juli 1712) een inventaris­beschrijving opgemaakt van de inboedel van het Stadhouderlijk Hof te Leeu­warden op verzoek van Maria Louise, zijn weduwe. In de inventaris wordt melding gemaakt van vier schilderijen van Maria die aanwezig waren in de ‘slaepcaemer’:

-          “Un pot à fleurs par Mlle. van Oosterwijk
-          Un tableau de fruit avec un montre et un papilon par Mlle. van Oosterwijk
-          Un pot jaune à fleurs par Mlle. van Oosterwijk
-          Un pot à fleurs par Madlle. van Oosterwijk
-          Un pot à fleurs avec un papilon par dito Madlle.” [130]

De omvangrijke collectie aan schilderstukken van het Stadhouderlijk hof was met name opgebouwd door Albertine Agnes (1634 – 1696), gehuwd met Willem Frederik, graaf van Nassau-Dietz (1613-1664), stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe.[131] 

In 1689 was Maria in haar zestigste levensjaar. In de akte van 2 mei 1689 omschrijft de notaris haar als ‘bejaerde dochter’, in hedendaagse termen: een ongehuwde oudere vrouw. Wellicht voelde Maria zich ook wel oud en moe. Wat daarvan ook zij, omstreeks 1690 nam zij haar intrek bij haar neef in Uitdam, even ten Noorden van Amsterdam, die daar inmiddels predikant was geworden.




[115] Geboren op 30 juni 1647 in Dresden en gestorven op 12 september 1691 in Tübingen, was sinds 1680 keurvorst van Saksen.

[116] Stadsarchief Amsterdam, archnr. 5643, 227

[117] Mattheus Lestevenon (1633-1693) was een Amsterdamse regent en koopman, in 1666 gehuwd met Elisabeth Backer.

[118] In de Oprechte Haerlemse Courant (1674) ook aangeduid met de functie Ontfanger van des gemeene Lands middelen.

[119] Dit stuk is verworven door Eberhard Jabach, 1662 en is in het bezit van Musée du Louvre in Parijs.

[120] Dit jachtstilleven is gemaakt in de periode 1670-1680 en is in het bezit van Musée du Louvre in Parijs.

[121] Henri de Beringhem (1603-1692) was kolonel en kapitein cavalerie in het leger van de prins van Oranje in 1640, kapitein onder prins Maurits van Nassau in 1643 tot hij door Lodewijk XIII werd uitgenodigd naar Frankrijk te komen. Eveneens in bezit van het Louvre.

[122] Houbraken, pag. 215-216.

[123] Hoewel de bedoeling was dat het laatstgenoemde schilderij in 1713 per veiling werd verkocht, werd dit tijdens de veiling opgehouden, d.w.z. niet verkocht; bron: Drossaers a.w.

[124] Werk eerder betiteld als ‘Portret van een kunstenares in haar atelier’, en als ‘Floreren van de Edele schilderkonst door M. van Musscher’; North Carolina Museum of Art, Raleigh, North Carolina, legaat van Armand en Victor Hammer.

[125] Van Musscher werd in 1688 als burger van Amsterdam ingeschreven. De datering van het schilderij omstreeks 1690 strookt hiermee.

[126] Lili-Ann Berg oordeelt dat, als het schilderij uit omstreeks 1690 dateert, de afgebeelde vrouw te jong zou zijn om Maria te kunnen zijn. Maria was toen immers 60 jaar terwijl de afgebeelde vrouw een duidelijk jonger uiterlijk heeft. Zij vindt Rachael Ruys een betere kandidaat. Tegen de opvatting van Berg pleit het feit dat Rachel Ruysch tot 1690 geen enkel aanduidbaar contact heeft gehad met een binnen- of buitenlandse machthebber, i.t.t. Maria van Oosterwijck. De combinatie van Ruysch en het medaillon is daardoor niet verklaarbaar. De vrouwenfiguur moet ook niet als een letterlijk portret worden gezien maar als een allegorische weergave.

[127] Bron: Fred G. Meijer in ‘Vis, stillevens van Hollandse en Vlaamse meesters 1550 - 1700’, pag. 56.

[128] Van Aelst ontving deze van Ferdinand II de Medici, Van Hoogstraten van keizer Ferdinand III in 1651; zie ook diens schilderij ‘Brievenbord’, waarop de medaille is afgebeeld.

[129] Grimm, pag. 77

[130] Inventarisnrs. 276, 277, 279, 285 en 286

[131] Vanaf 1652 werden de statelijke huizen in Leeuwarden en Groningen uitgebreid met galerijen, tuinen en privévertrekken voor de prinses. Willem Frederik en Albertine wilden hun hof, dat afwisselend in Leeuwarden en Den Haag verbleef, een zekere internationale allure te geven. Amsterdam, Den Haag en Antwerpen waren doorgaans de plaatsen waar hun bestellingen voor luxegoederen werden gedaan. Blijkend uit Willem Frederiks brieven was Albertine met name degene die toestemming gaf voor opdrachten aan schilders en opdrachten tot koop. Ze bouwde na 1664 een schuld van 6045 gulden op bij de Haagse schilder Jan Mijtens, hetgeen erop wijst dat deze zeker enkele tientallen schilderijen aan de prinses moet hebben geleverd. Later werden ook opdrachten verleend aan o.m. de schilders Abraham van den Tempel en Caspar Netscher.