Familiebetrekkingen tussen 1660 - 1666
Na zijn verhuizing naar Maassluis op 18 december 1660 leerde Lambertus van Oosterwijck Maria Cornelisdr. van der Meer kennen, een vrouw uit een bemiddelde familie. Nauwelijks een jaar later waren er trouwplannen. Op 7 november 1661 werden de voorwaarden opgesteld voor het huwelijk tussen Lambertus en Maria van der Meer. Volgens de akte bracht Lambertus een vermogen in van drieduizend gulden en Maria van der Meer zesduizend[4].
De huwelijkse voorwaarden en het testament bewerkstelligden dat hetgeen Maria van der Meer in het huwelijk inbracht, niet opging in het gezamenlijke bezit, en dat haar inbreng alsmede haar persoonlijke bezittingen die ze tijdens het huwelijk zou verwerven, bij het overlijden van haar echtgenoot volledig als haar eigendom zouden worden aangemerkt.
Het feit dat Lambertus met een veel rijkere vrouw trouwde, zegt wel iets van de sociale status die hij en het gezin van Oosterwijck in Voorburg hadden. Uit onderzoek[5] blijkt dat in het midden van de 17e eeuw in veel gevallen binnen de maatschappelijke en religieuze kring werd getrouwd. Meestal was de man de meer bemiddelde en bij ongeveer 40 % van de huwelijken waren de echtgenoten ongeveer even bemiddeld. Uit de zorgvuldigheid waarmee men de bruidsschatten bepaalde en waarmee de notariële akten werden opgesteld, blijkt dat aan de verenigbaarheid van vermogen grote waarde werd gehecht. Een huwelijk als dat tussen Lambertus van Oosterwijck en Maria van der Meer was allerminst gangbaar. Het aanzien en de sociale status van de familie Van Oosterwijck moet daarbij een medebepalende factor zijn geweest.
Lambertus en zijn vrouw gingen na hun huwelijk in Leiden wonen. Of zij in de eerste jaren van hun huwelijk ook kinderen kregen is niet vastgesteld. De eerste jaren na trouwen was zijn vrouw ziekelijk, zo kan worden opgemaakt uit de beschrijving van de gezondheidstoestand die de notarissen bij het opstellen van twee testamenten gaven. Dit nam overigens niet weg dat zij samen met Jacobus en Maria van Oosterwijck wel optrad als getuige bij het doopsel van de laatste twee kinderen van haar schoonzus Geertruyt in Leiden in 1663 en 1665. Op 7 juni 1663 verhuisden zij overigens uit Leiden naar Maassluis[6], een dorp van een kleine 300 huizen, voornamelijk bewoond door vissers en koopvaardijschippers en hun families.
Lambertus en zijn vrouw hebben overigens niet lang in Maassluis gewoond. In 1665 werd hij geregistreerd als de koper van een huis in Rotterdam. Op 18 februari 1666 werd in die plaats hun eerste zoon Jacob(us) gedoopt[7]. Bij deze doop waren zijn zus Geertruyt en Johan van Assendelft getuige. Een jaar later, op 8 november 1667, kregen zij opnieuw een zoon. Hij werd Lambertus genoemd. Bij zijn doop waren Maria van Oosterwijck en haar vader Jacobus getuigen[8].
Op 20 juni 1663 lieten Geertruyt en haar man notaris Jan van Santen uit Voorburg een aanvulling op hun eerdere testament van 15 november 1657 opmaken. In dat testament werden de vader en broer van Geertruyt en de ‘ziekentrooster’ Harmen Tersteegh uit Leiden aangewezen als voogd over hun kinderen als ‘mede over ’t kint bij hem comparant verweckt bij Maria van Dieningen die zijn eerste huysvrouw was’[9].
In 1666 ging de vader van Maria met pensioen na een 30-jarige diensttijd als hervormd predikant in Voorburg. Het betekende dat hij het huis dat hij al die tijd had bewoond moest verlaten. Hij verhuisde daarop naar Delft, waar hij een huis betrok aan de Oude Langedijk.
Op 12 april 1666 vroegen Johan van Assendelft en Geertruyt van Oosterwijck aan notaris Johan Scherpeling te Leiden om langs te komen. Zij wilden hun laatst gemaakte testament herzien. De notaris legde in de akte vast dat Geertruyt was ‘sieckelijck te bedde leggende, niettemin haer verstand wel hebbende ende gebruijckende’[10]. Zij voelde blijkbaar dat het niet goed was. Enkele dagen later overleed Geertruyt. Zij werd op 19 april 1666 begraven. Haar weduwnaar hertrouwde op 8 mei 1667 in Katwijk op Zee met Liesbeth (Lijsbeth/Elysabeth Cornelisdr) van Duyndam uit Leiden[11]. Ook dat huwelijk was maar kort. Omstreeks 25 januari 1668 overleed Johan van Assendelft. Hij werd op 28 januari 1669 begraven. Liesbeth was toen zwanger van haar eerste kind. Dat kind werd op 7 juli 1668 in Leiden werd gedoopt en kreeg de naam Albertus [12].
Zoals bij testament was bepaald, traden Jacobus van Oosterwijck en zijn zoon Lambertus na dat overlijden op als voogden over de weeskinderen. Uit een onderhandse akte van 19 maart 1668[13] blijkt dat Jacobus van Oosterwijck de zorg over het kind Jacob op zich nam, Lambertus over Adriana en de broer van Maria van Dieningen de zorg over Anthonie van Assendelft.
In dat jaar stelde de financiële positie van Maria haar in de gelegenheid om haar drie nichten Geertruyt,Agata(Aegje)en Maria van Stralen[14], dochters van tante Gooltje, geldelijke steun te verlenen. Maria leende hen in 1666 fl. 300,-[15] tegen een rente van 3 ¼ %. Uit de akte van schuldbekentenis, opgemaakt op 28 april 1666 door notaris Carel Dispontijn in Den Haag, blijkt dat Maria dit geldbedrag contant overhandigde.
Na de pensionering van Jacobus van Oosterwijck ontstond in Voorburg grote beroering over de benoeming van een nieuwe predikant. Met als woordvoerder de bekende wijsgeer Baruch de Spinoza, kwamen de gematigd gereformeerde gemeenteleden lijnrecht te staan tegenover de rechtzinnigen. Uiteindelijk zou de predikant Eduard (Theodori) Westerneyn als opvolger worden aangesteld[16].
[4] Volgens het testament dat beiden lieten opmaken op 9 februari 1664 door notaris Pieter van Groenevelt in Den Haag, had Maria van der Meer bij het huwelijk een vermogen van tienduizend gulden ingebracht. Op zich is de inbreng door Lambertus niet goed te rijmen met het vermogen dat hij ongeveer tien jaar tevoren nog had. Dat was toen ruim 6000 gulden. Wellicht dat de vermindering te maken had met de bekostiging van zijn studie.
[5] Zoals dat van Donald Haks ‘Huwelijk en gezin’
[6] blijkens een attestatie in het Streekarchief van Leiden
[7] Gemeentearchief Rotterdam, DTB R’dam, inschrijving dopen 44576, inv doop gereformeerd, indexnr. 367
[8] Gemeentearchief Rotterdam, DTB R’dam, inschrijving dopen 44575, inv doop gereformeerd, indexnr. 367
[9] Regionaal archief Leiden, arch.nr 518, inv.nr. 386h. Volgens die akte mochten de aangewezen voogden bij het overlijden van een van de overblijvenden een andere voogd aanwijzen. Opmerkelijk is de passage in dit testament dat ‘sij noeijt imandt tot medevoocht zullen vermogen te stellen van bloeden of te uyt te syde ende geslachte van sijn comp.’s eerste huysvrouw’. Blijkbaar was de relatie met de voormalige schoonfamilie niet meer zo goed.
[10] Regionaal archief Leiden, arch.nr 518, inv.nr. 386h.
[11] Na het sluiten van huwelijkse voorwaarden op 19 april 1667.
[12] Hij zou in 1691 predikant worden in Haringhuizen (classis Alkmaar) en overlijden in 1717.
[13] Regionaal archief Leiden, inv.nr. 518/386o
[14] Zie het overzicht van de familie Van Stralen in de appendix.
[15] Uitgaande van de eerder genoemde berekeningswijze zou dit bedrag thans op ongeveer 15.000 euro gesteld kunnen worden.
[16] Eduard Westerneyn bleef tot 1669 in Voorburg.