Kunsthandel stagneert
De eerste twee Engelse Oorlogen (1652-1654; 1665-1667) gaven de economie in Holland een sterke neerwaartse duw. De neergaande economische lijn trof ook de kunstenaarswereld. Na 1660 ontstond een steeds groter wordend aanbod van tweedehands schilderijen: eigenaars overleden of gingen failliet door economische teruggang die zich tussen 1650 en 1660 gestaag voltrok. Die economische teruggang drukte ook de vraag naar schilderijen. De kunsthandel stagneerde omstreeks het jaar 1660 in grote delen van het land. In 1663 was sprake van een zware economische depressie met deflatie: het algemeen prijsniveau daalde, de lonen daalden. In 1665 viel de kunsthandel bijna volledig stil. Behalve voor de schilders met een grote naam was er in de omgeving van Delft en Den Haag met schilderen bijna geen droog brood meer de verdienen. In deze economische setting besloten vele schilders uit deze contreien hun heil elders te gaan zoeken.
Waarschijnlijk halverwege 1666 besloot Maria als 36-jarige vrouw naar Amsterdam te vertrekken om zich als professioneel schilderes verder te ontwikkelen. Amsterdam had toen als wereldstad met zijn handelsactiviteiten veel minder last van de economische recessie dan de andere steden.
Frederick Ruysch (1638-1731), de vader van de later eminente schilderes Rachel Ruysch en zelf amateur-schilder en een bekende van de familie Huygens, besloot een jaar later ook met zijn gezin naar Amsterdam te verhuizen. Zij gingen wonen aan de Bloemgracht, de gracht waaraan eerder ook Willem van Aelst en de schilder Cornelis Brizé hun ateliers hadden. Het was ook de gracht waar Rembrandt in diens vroege Amsterdamse tijd een pakhuis had gehuurd om zijn leerlingen te onderrichten.