Skip to main content
Vermaert Konstschilderesse

Maria in Uitdam

Het is 1690. Uitdam, een klein vissersdorpje pal tegen de westkust van de Zuiderzee, dat ongeveer 12 kilometer ten noordwesten van Amsterdam lag. Uitdam was toen een kleine woonkern van de grotere gemeente Zuiderwoude en Uitdam, van het grotere gebied Waterlant[1]. Het plaatsje telde enkele honderden inwoners. Vanaf de dijk zag men de grote Oost- en Westindiëvaarders van en naar Amsterdam zeilen. Achter het dorpje lagen graslanden, sloten, wat boerenhoeven. Qua landschap was het weidegebied vergelijkbaar met Nootdorp, waar Maria geboren was.

In de pastorie van Uitdam woonde op dat moment Maria’s neef Jacob van Assendelft, de zoon van Geertruyt, die Maria na het overlijden van zijn ouders onder haar hoede had genomen. Na zijn studie theologie in Leiden en Dordrecht was Jacob daar in 1688 op zeventienjarige leeftijd beroepen tot dominee. Het kerkje waar hij predikte was gebouwd in 1628 en viel onder de classis Edam[2].

De keuze van Maria om bij haar neef in te trekken en haar laatste jaren in Uitdam door te brengen, zal primair gebaseerd zijn geweest op de jarenlange band die zij met hem had opgebouwd. Niet achter­haald is wanneer Maria naar Uitdam verhuisde. Dat kunnen zijn geweest op het moment dat Jacob van Assendelft daar als dominee werd aangesteld.

Maria zal, zoals veel kunstschilders, in haar Amsterdamse atelier een zekere voorraad hebben gehad aan voltooide schilderijen om aan geïnteresseerde klanten een keuze te bieden. Het lijkt aannemelijk dat Maria haar vertrek uit Amsterdam heeft voorbereid en haar gereed staande schilderijen aan een of meer kunsthandelaars zal hebben aan­ge­boden voor zij naar Uitdam verhuisde. De transactie van de verkoop van haar drie schilderijen aan de keurvorst van Saksen in mei 1689 betrof immers schilderstukken die de Keurvorst in Den Haag had gezien. Als na haar vertrek naar Uitdam nog niet alle schilderijen een definitieve koper hebben gevonden, zal zij gedurende de jaren in Uitdam met enige regelmaat contacten hebben kunnen onderhouden met kunsthandelaren.
Tijdens haar Uitdamse jaren maakte Maria hoogstwaarschijnlijk geen olieverfschilderijen meer. Of zij in die laatste jaren van haar leven ‘zoo wat bloemekes maalde op ‘t papier - met potlood of waterverf - als eene aangename bezigheid, die ze als spelende kon verrichten, en waarmee de tijd zoetelijk omging’, zoals Bosboom suggereert, wordt niet door enig document gestaafd.

Arnold Houbraken schreef:

Zy is in haar 63ste jaar, noch ongetrout zynde, gestorven ten huize van haar Zusters Zoon Jakobus van Assendelft, Predikant tot Eutdam in Waterlant, dien zy, (van zyne Ouders vroeg berooft) als haar eigen kind had opgebracht, op den 12 van Slagtmaand 1693[3].’ 

Maria van Oosterwijck werd begraven op het plaatselijke kerkhof.



[1] Vanaf 1991 onderdeel van de gemeente Waterland.

[2] Dit kerkje werd in 1836 door een storm geheel vernield. In de thans bestaande kerk zijn nog enkele inventarisonderdelen aanwezig, die Maria ook heeft gezien, zoals de twee koperen kaarsenkronen, de doopboog, de twee lessenaars en de kaarsenstandaard.

[3] Dus op woensdag 12 november 1693.