Vermaert Konstschilderesse

Overige werken

Van Geertruyds hand is nog een schilderij beschreven: ‘Twee Troonien in een Nootenboomkasje verbeeldende een Oude Vrouw met haer Dienstmaeght, gekopieret naer de SotteCleef’ [1]; een kopie dus van een schilderij van ‘de Sotte Cleef’.
De "Sotte Cleef" was de bijnaam van de schilder Cornelis van Cleve (Antwerpen 1520-1567). Hij schilderde voornamelijke religieuze afbeeldingen en portretten. Hij was een zoon van de kunstschilder Joos van de Beke, alias Van Cleve. Hij betaalde in 1541 zijn gildebijdrage aanhet schildersgilde van Antwerpen, direct na het overlijden van zijn vader in 1540. Carel van Mander koppelde in zijn 'Schilder boeck' ten onrechte de bijnaam "de Sotten Cleef" aan zijn vader: “Joos van Cleef geheeten den Sotten Cleef”.
De schilder vertrok (mogelijk in 1555) naar Engeland, waar hij verwachtte opdrachten van het koninklijk hof te kunnen verwerven. Mogelijk vertrok hij ook uit Antwerpen in navolging van heel veel Vlaamse families in die tijd om religieuze redenen. Toen hij uit de gratie raakte ten gunste van de grote Italiaanse schilders, werd hij manisch depressief, waardoor hij de bijnaam Sotte Cleef verwierf.
Hoe kwam Geertruyd er bij om een schilderij van Cornelis van Cleve te kopiëren? Een sleutel voor het mogelijke antwoord is ook te vinden bij Van Mander, waar hij optekent:"By Melchior Wijntgis te Middelborgh is van zijner handt een seer schoon Mary-beeldt, waerachter dat van Ioachim Patenier is een seer schoon Landtschap".
Melchior Wyntges was de grootvader van Geertruyd en was een kunstverzamelaar. Hij was muntmeester in Kampen in 1588 en trouwde in dat jaar met Geertruyd Tieleman Blocksz uit Delft. Hij was poorter van Delft in 1592 en toen eigenaar van een brouwerij, die hij verkochtin 1601. Hij verhuisde toen naar Middelburg, waar hij muntmeester werd tot 1612. In dat jaar werd hij buitengewoon meester van de Rekenkamer in Brussel. In 1618 raakte hij in financiële problemen. Wanneer hij weer terugkeerde naar Delft is niet bekend maar vermoedelijk in 1618 of vrij snel daarna. In 1626 werd hij in elk geval vermeld als inwoner van Delft. In 1610 publiceerde Abraham van der Mijl een gedicht dat aan hem is gewijd: de Achtbaren, Erentvesten ende Konstbeminnenden Heere Melchior Wijntgis. Waar en wanneer Melchior Wyntges is overleden is niet bekend. Mogelijk dat hij in zijn laatste jaren naar Rijswijk of Den Haag verhuisde.
Verondersteld mag worden dat Melchior Wyntges als munt- en kunstverzamelaar meer doeken had van Van Cleve dan het ene doek waarvan Van Mander melding maakt. Die zullen dan ookvia vererving in bezit zijn gekomen van Pieter Wyntges, de vader van Geertruyd Wyntges en waarschijnlijk na diens overlijden in het bezit van Geertruyd. Deze veronderstelling wordt krachtig ondersteund door het feit dat het doek van Van Cleve en de kopie die Geertruyd schilderde in 1725 tijdens een veiling in Den Haag tot dezelfde collectie behoorden.
Tenslotte vermeldt Spoor (pag. 100) nog dat er een tegeltableau bewaard is gebleven, dat door Geertruyd geschilderd zou zijn.


[1] Zie A. von Wurzbach, Niederländisches Künstler-Lexicon, Wenen 1906-1911; Casper Spoor, Kroniek vanNootdorp, Deel 1, Herdruk 1990, Drukkerij Van de Sande Nootdorp, pag 100; Els Kloek e.a., Vrouwen en kunstin de Republiek; Utrechtse historische cahiers, jrg 19 (1998) nr 1-2, Hilversum Verloren, pag 158 (zonder naamvan het schilderstuk). Beide laatstgenoemden baseren zich naar ik aanneem op Wurzbach.