Vermaert Konstschilderesse

Jacobus van Oosterwijck en Delft

Jacobus Johannus van Oosterwijck10, de vader van Maria, werd in 1597 geboren in Overschie, vlak voor de beroeping van zijn vader in Delft. Toen Jacobus slechts enkele maanden oud was, verhuisde het gezin naar Delft.

Wie was ...

~ Balthasar van der Ast ~

(omstr 1590 - 1657)

Balthasar van der Ast was een van de meest gerenommeerde stilleven-schilders uit de eerste helft van de Gouden Eeuw. Hij werd omstreeks 1590 geboren in Middelburg, waar hij leerling werd van de uit Antwerpen af­komstige protestantse schilder Ambrosius Bosschaert. Na een verblijf in Utrecht van 1619 tot 1632 vestigde Van der Ast zich in Delft, waar hij in 1633 trouw­de met Grietje Jansdr van Buren. Zijn grootste roem kreeg hij met schilderijen van bloemstukken en schelpen. Hij woon­de aan de Oude Delft, nu nr 144-146, en is in 1657 in de Oude Kerk begraven.

Rondom de eeuwwisseling bruiste de stad Delft (toen ongeveer 15.000 tot 18.000 inwoners groot) van nieuw leven. Delft was op dat moment qua inwonertal na Amsterdam, Leiden en Haarlem de vierde stad van het gewest Holland. De stad was een belangrijk streekcentrum. Handel en nijverheid werden opgestuwd door de VOC. Delft kreeg in 1602 een Kamer van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Bekwame ambachtslieden en kunstenaars, gekomen vanuit Antwerpen, Gent en Mechelen, spanden zich in om aan een groeiende vraag naar luxe-artikelen te voldoen. Landschapschilders en stillevenschilders uit Vlaanderen en Zeeland gaven aan de Delftse schilderkunst, die zich tot dan met name richtte op portretten11 en in minder mate op godsdienstige taferelen12, een nieuwe impuls. De schildersateliers kregen een toeloop van lokale talenten. Ondanks de nieuwe artistieke stroming kenmerkte Delft zich als deftig en stijlvol en enigszins conservatief. Het calvinistische stadsbestuur en de predikanten in de Oude en Nieuwe Kerk hadden goede contacten met het St. Lucasgilde, het gilde van de schilders, kunst­hande­laars e.d. 

Tijdens het Twaalfjarig Bestand van 1609 tot 1621, nam de welvaart in Delft en de rest van Holland verder toe. Delftse zakenlieden kregen grote belangen in de snel in omvang toenemende visserij. Bierbrouwers, wevers en nieuwe producenten van Delfts aardewerk vestigden zich. In die sprankelende tijd kregen ook steeds meer vrouwen de gelegenheid om zich te ontwikkelen en dingen te ondernemen waartoe de nieuwe tijd haar in staat stelde. In de twintiger en dertiger jaren van deze eeuw kwamen schilders met een grote naam in Delft wonen: in 1628 Leonart Bramer, schilder van landschappen, stillevens en historiestukken, en in 1632 Balthasar van der Ast, een gerenommeerde stillevenschilder. Ook lokale schilders zoals Evert van Aelst, specialist in stillevens, profiteerden van dit elan. De schilder Cornelis Daemen Rietwijck zette een soort academie op waar jonge mensen leerden tekenen en schilderen maar waar zij ook elementair onderwijs kregen in wiskunde en andere vakken. 

Jacobus zag in 1620 in de Delftse binnenstad het nieuwe stadhuis gebouwd worden, ontworpen door Hendrick de Keijzer, vermaard architect en beeldhouwer. Het ging door als een voorbeeld van moderne architectuur. Hij was ook deelgenoot van de bouw van het grafmonument van Willem van Oranje in de Nieuwe Kerk, dat Hendrick de Keijzer tussen 1614 en 1621 maakte en dat sindsdien voor een van de prachtigste grafmonumenten in Noord-Europa wordt gehouden. 

Het ouderlijk huis waarin Jacobus opgroeide, stond aan de Ver­wersdijk Oostzijde, ongeveer in het midden. Als zoon van een Delftse predikant en behorend tot een vooraan­staande familie, leerde de jeugdige Jacobus lezen en schrijven. Naar mag worden aangenomen doorliep hij de Latijnse school, waarna hij omstreeks 1615 theologie ging studeren in Leiden.Na afronding van deze studie schreef hij zich op 26 oktober 1621 in als student aan de Academia Nassauensis in Herborn (Hessen, Dld.), waarschijnlijk voor één jaar, om zich verder te verdiepen13. Deze in 1584 door graaf Johan VI van Nassau-Dillenburg gestichte, op een universiteit gelijkende hogeschool richtte zich primair op de opleiding van calvinistisch gereformeerde theologen en predikanten. 

Stadsplattegrond Delft 17e eeuwDe familie Van Oosterwijck onderhield banden met de in Delft wonende en de uit Vlaanderen afkomstige families Baelde (uit Yperen) en Balbiaen (uit Gent)14. De twee zussen van Jacobus, Geertje en Gooltje, trouwden in 1609 respectievelijk met Michiel Baelde en Jeremias Pietersz van Stralen. Ook met de predikantenfamilie Junius, afkomstig uit Haarlem die zich omstreeks 1620 in Delft vestigde15, onderhield de familie Van Oosterwijck een nauwe relatie. 

Wanneer en op welke wijze Jacobus zijn toekomstige vrouw Adriana16 Lambrechts van Linschoten leerde kennen, is niet helemaal duidelijk. Zijn zus Gooltje onderhield blijkens de doopregisters contacten met de familie Van der Wiel. Tot die familie behoorde ook de moeder van Adriana. Ook op ander wijzen had Jacobus contacten met de familie Van Linschoten. De lijnen van dit contact liepen via zijn zus Geertje en haar man Michiel Baelde17. Bij de doop van hun dochter Susanna in 1618 was onder meer Maertge Cornelisdr. van Linschoten getuige, een nicht van Adriana. Adriana was de dochter van Lambrecht van Linschoten, net als zijn vader een bus­kruit­maker, die woonde aan de Voorstraat in Delft, Westzijde, tegenover de Drie Hoefijzers­steeg. Uit de doopregisters blijkt dat de ooms en tantes, neven en nichten die behoorden tot de uitgebreide familie Van Linschoten en die bijna allemaal in Delft woonden, een hechte band met elkaar hadden. 

De goede naam die zijn vader in Nootdorp had opgebouwd, zal een aanbeveling zijn geweest voor de beroeping van zijn zoon Jacobus na zijn studie theologie in Leiden. Hij werd in het jaar 162318 benoemd als 5e predikant van Nootdorp als opvolger van Valerius Tophusius19. Die benoeming en het daaruit voortvloeiende inkomen was de basis voor het huwelijk van Jacobus en Adriana. Op 13 juli 1623 lieten zij voor notaris Adriaan van Twelle in Delft een akte van huwelijkse voorwaarden opstellen20. Het passeren van deze akte was voor beide families een belangrijke gebeurtenis. Die vond plaats in het huis van Willem Willems van Linschoten, de grootvader van Adriana. Als mede-ondertekenaars van de zijde van de familie Van Oosterwijck waren de moeder van Jacobus, Geertje Jansz, en zijn zwagers Jeremias van Stralen en Michiel Baelde aanwezig. Van de kant van de familie Van Linschoten deden dat haar genoemde grootvader, haar voogden Matheus Willems van Linschoten (haar oom), Adriaen Jacobs Balbiaen en Floris Jacobs van Oudendijck en haar omen van moederskant Jan Cornelisz en Willem Cornelisz van der Wiel. Ook de predikant Henricus Aunolius en Adriaen Pietersz van der Wiel waren aanwezig. Door Jacobus werd een vermogen ingebracht van vijftienhonderd gulden, door Adriana een vermogen van driehonderd gulden21

Twee maanden daarna, op 16 september 1623, gingen Jacobus en Adriana in ondertrouw. Zij trouwden op 1 oktober 162322 in de Nieuwe Kerk van Delft.

kopie van ondertrouwregister 16 september 1623:

kopie van trouwboek 1 oktober 1623:

 

10In documenten ook geschreven als: Jacob /Jacobus ab Oosterwijck

11Zoals Michiel van Mierevelt, die een uitmuntende portretschilder was en wiens werk erg gewild was door de vorstelijke hoven van Noord-Europa.

12Zoals Hans Jordaens die, tot zijn dood in 1631, in Delft de meest gezochte schilder van dergelijke taferelen was.

13Bron: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1886, J.G. Frederiks, ‘Nederlanders, Studenten te Herborn’. Ingeschreven werd ‘Jacobus ab Osterwyck’ uit Delft.

14Tussen 1575 en 1585 was Holland een toevluchtsoord voor veel Vlamingen, die behoorden tot de calvinistische groeperingen aldaar. De Spaanse legereenheden hielden in veel plaatsen verschrikkelijk huis met moorden, berovingen en brandstichtingen (“de Spaanse Furie” 1576). De familie Balbiaen had een leidende rol bij de Gentse Calvinistische Republiek van 1576-1584. Toen daaraan door de Spanjaarden een einde was gemaakt, weken de Balbiaens uit naar Delft. Dit laatste kon overigens nadat zij een flink losgeld hadden betaald.

15Isaac Junius was een zoon van de geleerde en historicus Hadrianus Junius, die in zijn kroniek Batavia illustrata aan de wieg heeft gestaan van de legende van de bedrijfsdiefstal van de uitvinding van de boekdrukkunst: na de uitvinding van de boekdrukkunst door Laurens Jansz Coster zou een knecht de hele lettervoorraad hebben gestolen en deze naar Gutenberg in Mainz hebben gebracht.

16In registers ook geschreven als: Arienentgen of Ariaentgen

17Hij was lakenhandelaar en koopman, woonde aan het Marktveld (de huidige Markt) en was ouderling.

18Zoals uit de akte van huwelijkse voorwaarden, het ondertrouwregister en het Trouwboek van de Nederduits-Gereformeerde Gemeente blijkt, is Jacobus van Oosterwijck reeds in 1623 predikant in Nootdorp. Ook Spoor, a.w. pag. 52, meldt als jaar van beroeping 1623. Het Beroepingenbord in de NH-kerk in Nootdorp vermeldt dat hij in pas 1625 zijn ambt heeft aanvaard.

19Spoor, a.w. pag. 52 vermeldt dat de predikant Tophusius in 1623 is vertrokken naar Voorburg. Het Beroepingenbord in de NH-kerk in Nootdorp vermeldt dat deze predikant in 1625 in Nootdorp is gestorven en begraven.

20GA Delft, nr. 1623

21Ter vergelijking: het gemiddeld jaarloon van loonwerkers, het merendeel van de beroepsbevolking in Delft in de twintiger jaren lag rond 300 gulden. Als het jaarinkomen van een ambachtsman momenteel op minimaal 21.000 euro zou worden gesteld, kan de waarde van de gulden van toen ongeveer op 70 euro thans worden gesteld. Vanuit dat perspectief zou het vermogen van Jacobus van Oosterwijck bij zijn trouwen op ruim 100.000 euro gesteld kunnen worden, dat van Adriana op ongeveer 21.000. Zie ook de berekening van Zandvliet in De 250 rijksten van de Gouden Eeuw, pag. XIII.

22Trouwboek van de Nederduits-Gereformeerde Gemeente, nr. 6