Vermaert Konstschilderesse

De naaste familieleden in de periode tussen 1650 en 1660

In 1652 was broer Lambertus theologisch student in Utrecht. Het jaar daarop schreef hij zich in als student in Leiden. Daar bleef hij tot 9 juni 1657, toen hij voor één jaar naar Groningen vertrok[51]. 

Geertruyt ging op 15 mei 1657 in ondertrouw met de in Leiden wonende en vermogende Johan (Johannes Claesz) van Assendelft[52]. Johan van Assendelft was op dat moment ook weduwnaar. Zijn eerste vrouw, de Leidse Maria (Marya) van Dieningen met wie hij in juli 1654 was getrouwd, was in 1656 als kraamvrouw van hun tweede zoon Anthonius, geboren op 11 april 1656, overleden. Al eerder was uit dat huwelijk op 25 mei 1655 een zoon Adrianus geboren. Johan van Assendelft was rentmeester in dienst van het Vrouwe Elisabethgasthuis in die plaats.
Bij de ondertrouw was Geertruyt zelf niet aanwezig. Een broer van Johan, Reyer, trad bij die ondertrouw op als getuige. In de registers staat opgetekend: “Bruyt niet gecompareert. Behoorlijke attestatie overgebracht[53]. Drie dagen later, op 18 mei 1657, verbond Jacobus van Oosterwijck in Voorburg zijn dochter en haar man in de echt. Het echtpaar gaat in Leiden in de wijk Overmare wonen, waar precies is niet bekend[54]

Toen Geertruyt voor de eerste keer zwanger was, maakten beide echtelieden op 15 november 1657 een testament op. Het deel van het door Geertruyt bij huwelijk ingebracht vermogen mocht voor de opvoeding van de kinderen worden gebruikt maar als die volwassen zouden worden moesten zij elk 1200 gulden krijgen. Ook haar vader zou bij haar overlijden 1200 gulden toebedeeld krijgen en haar stiefmoeder 1000 gulden, al haar kleding en persoonlijke zaken zouden overgaan naar haar zus Maria, haar broer Lambertus zou 200 gulden krijgen, haar mans voorzoon 400 en de armen van Voorburg 150 gulden. Het vermogen van Geertruyt was toen blijkbaar 4150 gulden, exclusief sieraden en kleding.
In het jaar daarop kreeg het echtpaar hun eerste kind, Adriana, vernoemd naar de moeder van Geertruyt. Het werd gedoopt op 2 oktober 1658, waarbij Jacobus van Oosterwijck en Maria als doopgetuigen optraden. Adriana stierf al op zeer jonge leeftijd. Daarna kregen Geertruyt en Johan nog vier kinderen: Nicolaas, vernoemd naar de vader van Johan, (gedoopt op 9 december 1659), Jacob, vernoemd naar de vader van Geertruyt, (gedoopt op 9 december 1661), wederom een meisje dat Adriana werd genoemd (gedoopt op 22 augustus 1663) en dat jong stierf en tenslotte een derde dochter, die opnieuw de naam Adriana kreeg (gedoopt op 15 januari 1665). Bij de doop van alle kinderen was Jacobus van Oosterwijck getuige. Met uitzondering van de doop van Jacob was ook Maria van Oosterwijck telkens doopgetuige. 

Lambertus ging na zijn terugkomst uit Groningen in 1658 in Leiden in een huis aan de Koornbrugsteeg wonen. Op 18 december 1660 liet hij zich als proponent mr. uitschrijven om te verhuizen naar Maaslandssluis. 

Uit een notarieel testament, opgemaakt bij notaris W. van Assendelft in Delft, blijkt dat Maria op 1 november 1658 (formeel) nog in Voorburg woonde. Zij was toen 28 jaar. Het huishouden van vader Van Oosterwijck werd gerund door de huishoudelijke hulp Geertruyd Wyntges[55] [56].
In het genoemde testament wezen Maria en haar broer elkaar aan als wederzijdse erfgenamen en hun vader aan als vruchtgebruiker van hun vermogen. Ook blijkt daaruit de betrokkenheid van Maria en haar broer bij hun familie: tante Gooltje (de zus van hun vader) en de kinderen van tante Geertje[57] (de andere dan reeds overleden zus van hun vader) werden als erfgenamen aangewezen. Zus Geertruyt mocht de kleren van Maria hebben in het geval ze zou komen te overlijden. Maar ook hun sociale betrokkenheid blijkt uit het testament: aan de diaconie van Voorburg legateerden zij 150 gulden. Aan de genoemde Geertruyd, dienstmaecht ten huyse van dominee Oosterwijck (huishoudelijk hulp), werd 100 gulden gelegateerd.
Uit dit laatste gegeven blijkt dat Geertruyd Wyntges niet zomaar een hulpje in huis is. Ook uit andere gegevens, die hierna nog zullen worden gegeven, blijkt dat de band tussen Maria en de zes jaar jongere Geertruyd goed is.

Wie was …

~ Geertgen Wyntgens of wel Grietje Pieters ~

(1636 - 1712)

 

Geertgen (ook: Geertruyd / Geertruyt / Geertruid / Grietge(n) ) Wyntges (ook: Wyntgerts / Wynties) was de eerste dochter uit het huwelijk van Pieter (Wijnverlater) Wyntges en Barbara (Barbertgen / Barber) Michiels(ook: Michyels), die waren getrouwd op 1 juli 1635. Zij werd gedoopt op 13-05-1636. Na haar werden geboren zus Maria (gedoopt op 19-10-1638) en broer Pieter (gedoopt op 23-01-1644).
Geertgen werd - zoals gebruikelijk was - ook met het patroniem Pieters(dr) aangeduid. Voor 1658 trad zij toe tot het gezin van Oosterwijck als huishoudelijke hulp. De latere officiële leerling van Maria van Oosterwijck, bekend onder de naam Geertje of Grietje Pieters, is dezelfde geweest als Geertruyd Wyntges [58]

Geertruyd verhuisde omstreeks 1664 naar Utrecht om daar als huishoudelijke hulp en als schildersassistente te gaan werken bij Maria van Oosterwijck. Naast haar huyishoudelijke taken belastte zij zich ook steeds meer met het prepareren van verfmaterialen, of zoals Houbraken vermeldt, ‘welke zij [Maria van Oosterwijck] ook gebruikte tot het vrijven van haar verven. Ook kreeg zij van Maria teken- en schilderles. In enkele jaren ontwikkelde Geertje zich tot een volleerd schilderes van bloemstillevens. Haar hoogtepunt lag om­streeks 1675.
Omstreeks 1684 eindigde de samenwerkingsrelatie met Maria van Oosterwijck en keerde zij terug naar Delft.

Geertgen stierf omstreeks 12 mei 1712 en werd op 15 mei 1712 in Delft begraven.

Er was hoogstwaarschijnlijk een familiaire band tussen de familie Van Oosterwijck en de familie Wyntges. Jacobus van Oosterwijck was op 19 oktober 1638 getuige bij de doop van Maria Wyntges, de tweede dochter van Pieter Wyntges en Barbara. Omdat naast Jacobus ook Michiel Baelde en ene Hester Jans als getuigen optraden, mag worden geconcludeerd dat er familie­connecties zijn. Welke dat zijn is niet bekend.

De grootvader van Geertruyd, Melchior Wyntges, was een muntenverzamelaar en groot kunstkenner en een vriend van de Delftse predikant Abraham van der Mijl.

 

[51] Attestatie Hooglandse Kerk Leiden, Streekarchief Leiden

[52] Een zoon van Claes Jansz van Assendelft en Adriaentgen Arentsdr van Bosch, gehuwd op 19-05-1629

[53] DTB Leiden inv. 12 Nederlands Hervormd Ondertrouw (1575-1712) , folio Q – 041. Attestatie: verklaring of getuigschrift. Bij huwelijken bevatte een dergelijke attestatie de verklaring dat de toekomstige bruid of bruidegom ongehuwd of weduwnaar was.

[54] De vermogende Johan van Assendelft bezat tenminste een tiental huizen en andere onroerende goederen. Zo was hij eigenaar van een huis aan de Apothekersdijk (‘Rijn Noordzijde’) bij de Bostelbrug, aan de Vrouwenkamp westzijde, aan de Ouden Maaren westzijde, Coddesteeg westzijde, Slicksteeg oostzijde, langs de Galgewater­gracht en Cellebroedersgracht en van twee huisjes met een looiwerf aan de Westvoldersteeg westzijde,  alsmede ‘een speeltuin aan de Cingel tussen de Marepoort en Rijnburgerpoort’.

[55] Spellingsvariant in een akte van 26 januari 1678.

[56] Wanneer Geertruyt Wyntges haar intrede doet bij het gezin van Oosterwijck, is niet gedocumenteerd. Het is in die tijd niet ongewoon dat een meisje als huishoudelijk hulp haar eerste werkhuis krijgt op een leeftijd van 10 tot 12 jaar. Als dat ook bij Geertruyt het geval is geweest, zou zij omstreeks 1646/48 bij de Van Oosterwijcks kunnen zijn ingetrokken. Een huishoudelijke hulp woonde toen overigens bijna altijd in bij haar werkgever.

[57] Die kinderen zijn dan ouderloos: tante Geertje overleed in 1636 en oom Michiel Baelde in 1645.

[58] Kloek a.w. pag. 175, gaat er nog van uit dat Geertruyd Wyntges een andere leerling was van Maria van Oosterwijck naast Grietje Pieters.