Vermaert Konstschilderesse

De kunstmarkt stagneert

In 1672 verkeerde de Republiek in een diepe crisis en leek de welvaart als een pudding in elkaar te zakken. Met de woorden 'redeloos, radeloos, reddeloos' werd de stemming in het land kernachtig aangeduid. 1672 is bekend als hét rampjaar. In april 1672 hadden Frankrijk en Engeland de Republiek de oorlog verklaard, samen met de bisschoppen van Munster en Keulen, die beiden in Duitsland een groot gebied bestuurden. Onder leiding van koning Lodewijk XIV trok het Franse leger op 12 juni 1672 bij Lobith het land binnen. Op 21 juni viel de stad Utrecht in Franse handen. Daarvóór waren de troepen van de twee Duitse bondgenoten de grenzen overgestoken. Zij trokken naar het noorden om uiteindelijk Groningen te belegeren. Ook op zee werd gevochten. Onder leiding van De Ruyter werd in de Slag bij Solebay op 7 juni de gecombineerde Engels-Franse vloot aangevallen. In Holland en elders in de Republiek heerste paniek.
Onder de nieuwe stadhouder Willem III keerden de kansen. Koning Lodewijk stelde voor de overgave van de Republiek extreem zware eisen. De stadhouder was - in de traditie van zijn voorgangers Maurits en Frederik Hendrik - een goed strateeg. In 1672 zette hij een tegenaanval in. Groningen werd ontzet, Maastricht heroverd. Nederland hernam het initiatief.
De Republiek was door het oog van de naald gekropen. Ten koste van een ernstige crisis was het land behouden gebleven. In 1674 sloot de Republiek vrede met Engeland, Munster en Keulen, en in 1678 ook met Frankrijk. Het land had standgehouden, maar wist nu wat beter waar de grenzen van haar macht lagen en welke gevaren er konden dreigen.
De oorlog had ingrijpende gevolgen voor de economie. De kunstsector kreeg daardoor als eerste zware klappen de verduren.
Een tijdgenoot van Maria beschrijft de stagnatie in de kunsthandel als volgt:

Men hadde voor den oorlogh, in de tijd wanneer de negotie en de neeringen floreerden, luyden in Holland die quaelijck wisten watsij met haer geld souden doen, en hoe sy hetselve best tot haere welluste souden aenleggen, die 5 a 600. ja 1000. Gulden gaeven voor een stuck schilderije; andere gaven 2 a 300. gulden voor een boll van een tullip, ofte van een andere plante van een rare blom, Maer van Anno 1672 tot 1694 soo lang als die sware oorlogh duurde gieng veele de lust over om schilderije te coopen en blommen te planten.’ [38] 

Vanwege de oorlogssituatie en het volledig wegvallen van artistieke opdrachten besloot De Heem bij de inval van de Franse troepen in 1672 terug te keren naar Antwerpen[39]. Zijn medewerker Elias van den Brouck ging met hem mee. Mignon besloot het atelier van De Heem als bedrijfsleider voort te zetten.
De marktsituatie was toen in het westelijk deel van Holland zo slecht geworden, dat daar met schilderen weinig perspectief was voor het behalen van een redelijk inkomen. Johannes Vermeer kon, zoals zijn weduwe twee jaar later na diens dood verklaarde, zijn schilderijen sinds ‘de langdurige en verwoestende oorlog met Frankrijk’ niet meer verkopen. Hij bleefj, tot zijn schade, zitten met de schilderijen van andere meesters waarin hij handel dreef[40].
En de concurrentie was daar zwaar: in Den Haag werkten rond 1672 ongeveer enkele honderden schilders[41].
De gespannen politieke verhoudingen in de Republiek leidden op 21 juli 1672 tot de moordaanslag op Jan de Witt, de raadspensionaris van Holland, die ervan werd beschuldigd het land aan Frankrijk te hebben uitgeleverd. Er was een proces op gang gebracht tegen zijn broer Cornelis. Op 20 augustus 1672, de dag dat het vonnis tegen Cornelis werd uitgesproken, werden beiden door de Haagse schutterij naar buiten gesleurd en vermoord. De volkswoede tegen de staatsgezinden en de zuiveringen maakten Den Haag tot een plaats waar het kunstenaarsklimaat nagenoeg wegviel met als gevolg een vertrek van kunstenaars. Vooral Amsterdam was toen een favoriete plaats om naar toe te gaan. 




[38] Bron: De Hollandse samenleving in de tijd van Vermeer, pag 136

[39] Op 7 mei 1672 woont de Heem nog in Utrecht. Kort daarna besluit hij met zijn gezin te vertrekken.

[40] Bronnen: De Hollandse samenleving in de tijd van Vermeer, pag. 140, en Vermeer, pag. 57

[41] Den Haag telde tussen 1650 en 1675 ongeveer 300 schilders en heeft dan met 2,1 schilders per 1000 inwoners het hoogste gemiddelde van alle steden in de Republiek; berekening van Montias, in: ‘Haagse Schilders in de Gouden Eeuw’, pag 29.