Vermaert Konstschilderesse

Wederom naar Voorburg

Na het vroege overlijden van haar collega Wallerant Vaillant en diens begrafenis op 28 augustus 1677, ging Maria aan het eind van de zomer van 1677 samen met haar leerling wederom bij de dan 81-jarige Constantijn Huygens op bezoek. Naar aanleiding daarvan schreef Huygens op 18 september 1677 een gedicht voor Willem Jakobsz. van Heemskerck over ‘Joff. Oosterwyck en haer dienstmaegd, oock Schildersche’ [92].

Wie was ...

~ Willem J. Van Heemskerk ~

(1613 - 1692)

 

Willem Jacobsz  van Heemskerck woonde in Leiden bij de Bierkaai in de wijk Overmare. Hij trouwde in 1636 met Maria van Zwanen­burg. Hij was van beroep laken­bereider en in 1674 ook een van de staalmeesters van de Leidse lakenhal. In 1671 werd hij tot buurtheer van het buurtschap Biervliet benoemd. In zijn vrije tijd schreef hij gedichten en toneelstukken. Uit dien hoofde was hij bevriend met o.a. de familie Van Mieris, C. Huygens sr. en met Joachim Oudaan[93], kennis van Maria. Oudaen omschreef hem als “oudste zyner vrinden”. Van Heemskerck was van Remonstrantse huize. Op het moment dat Huygens het naast staande dit gedicht schreef, hield Van Heemskerck zich ook bezig met het maken van talloze produkten van kunstvaardigheid. Hij bewerkte met diamant luxueuze glazen tafelgerei, met name roemers, bokalen en flessen, die hij voorzag van door hem geschreven teksten met een moralistische inhoud. De teksten, gegraveerd met sierlijke krul­letters, vulden vaak het hele voorwerp[94] [95].

Aenden Heere W. van Heemskerck, van Joff. Oosterwyck en haer dienstmaegd, oock Schildersche.

Ons ‘aerdighe Vriendinn’, de selzam’ Oosterwyck,
Bij dien wij geen’ gelyck en kennen, haers gelijck,
Doet daeglix wonderen noijt genoegh te schatten.
Een van die wonderen, by niemand licht te vatten,
Is, dat de Maeghd een’ Maegd, een Dienstmaeght heeft gebaert,
Een van den vaet-doeck af, van Bessem en van Haerd
So schielick aengequeeckt en leeren Oosterwijcken,
Dats’ Oosterwijcks Pinceel alleen bestaet te wijcken.
Wat dunckt u, geestigh Vriend, heb ick groot ongelyck,
Die Geertje Pieters noem Geertruyd van Oosterwijck?
Sy is door Oosterwijck al dats’ heeft leeren wesen,
Sy is haar eigen Print; of, wilt ghij ‘t klaerder lesen,
S’is Oosterwijckens Maen: en geeft die sulcken schijn,
Denckt watter in die Son, die ‘t licht geeft, lichts moet zijn.

Het gedicht is een hommage aan beide vrouwen. Hoewel in het middelste deel van het gedicht Geertje Pieters centraal staat, begint en eindigt het gedicht met het uitspreken van de zeer hoge waardering van Huygens voor Maria.
In de eerste drie regels stelt Huygens dat hij niemand kent die zo aardig en bijzonder is als Maria en dat zij op dat punt geen gelijke heeft. Als er al een gelijke is, dan zou dat een andere Maegd Maria moeten zijn. Deze - waarschijnlijk als schimpscheut bedoelde - verwijzing naar de katholieke verering van de Maagd Maria en de wonderen, die katho­lieken in die tijd aan Maria toeschrijven, versterkt Huygens door de ongehuwde Maria van Oosterwijck ook een won­der­lijke geboorte toe te schrijven. En hoewel Geertje Pieters door de lessen van Maria van Oosterwijck haar leer­meesteres evenaart - je zou haar ook Van Oosterwijck gaan noemen - eindigt het gedicht met de uitspraak dat het ‘licht’ van Geertje toch maar indirect is en maar een weerkaatsing is van de eigenlijke zon: Maria. De woordspelingen van zon en maan duiden ook op een connotatie met de Maria­verering[96].

De reden van het gedicht is niet duidelijk. Ik veronderstel dat Van Heemskerk en Maria elkaar al sinds de zestiger jaren kenden. Beiden woonden toen in Leiden aan de Bierkaai in de wijk Overmare. Van Heemskerk was een welgestelde persoon. Aannemelijk is dat hij een of meer schilderijen van Maria heeft gekocht. Mogelijk is ook dat Van Heemskerck als een mecenas voor Maria fungeerde. Als die veronderstelling juist is wilde Huygens met dit gedicht Van Heemskerk eer betonen voor zijn relatie met beide schilderessen.

Op 26 januari 1678 werd bij notaris Jan Boogert (ook: Bogaert) in Delft een akte opge­maakt, waarin op verzoek van Maria haar neef Jacobus van Assendelft en Geertje Pieters[97] verklaren dat zij hebben gehoord en gezien dat Maria aan de Amsterdamse koopman Melchior Liedel twee schilderijen ter hand heeft gesteld. Deze schilderijen zou Liedel naar Munchen brengen en deze zouden vervolgens verder worden getransporteerd naar Wenen om daar verkocht te worden. Volgens de akte betreft het een stilleven van een bloemstuk (‘een feston’), opgehangen met een blauw lint aan een spijker. Het andere schilderij betreft een bloemstilleven in een Keulse vaas, met daarop de geboorte van Jezus Christus afgebeeld.

De genoemde kunsthandelaar Liedel onderhield overigens ook contacten met de hier­boven genoemde Wallerant Vaillant, voor wie hij werken verkocht[98].

Op oudejaarsdag 1678 verloofde Willem van Aelst zich op 51-jarige leeftijd met zijn huishoudelijke hulp Helena Nieuwenburghs, een Duitse. Zij trouwden in 1679[99].
Uit dit huwelijk werden nadien nog drie kinderen geboren[100]. In dat zelfde jaar overleed haar collega Abraham Mignon op 39-jarige leeftijd.

 


[92] Vanaf 1640-1650 werden regelmatig gedichten gemaakt op schilders van naam en hun stillevens, zoals bijv. Segers, De Heem, Van Aelst, Kalf, Van Huysum. Het gedicht over Maria past in die rij.

[93] Joachim Oudaan schreef drie gedichten die betrekking hadden op W. van Heemskerk:

* Op eenen roemer, vereert aan de Achtbare Magistraat van Leiden, op de Heeren-maaltijd, door W. van Heemskerk: bediamantstift met het Leidsche Papier Geld;

* Antwoord aan Willem van Heemskerk Tot Leiden Op het vereeren van eenen konstig-opgeschrevenen ROEMER, met de Spreuken 'Quytje Plicht' en 'Men leeft best met weinig'; en

* Op een glas, Door des Digters Meid gebroken;

de drie gedichten zijn te vinden in zijn gedichtenbundel ‘Poëzy’, eerste deel, pag. 327 - 332

[94] Een voorbeeld hiervan is opgenomen in de collectie van het Stedelijk Museum De Lakenhal in Leiden. Het Rijksmuseum Amsterdam heeft er 25. Over zijn werk als glasgraveur, zie: Willem Jacobszoon van Heemskerk (1613-1692) : vermaard glaskalligraaf / Smit, F.G.A.M. in Vormen uit vuur, Mededelingenblad Nederlandse Vereniging van Vrienden van Ceramiek en Glas, 154 (1995/1): pp. 2-13

[95] Het graveren van glas werd rond 1650 erg populair en werd ook een luxe hobby die men thuis kon beoefenen. Enkele van deze amateurs zijn beroemd geworden, zoals Anna Roemer Visser en haar zus Maria Tesselschade, die rond 1650 uitblonken in het uitbeelden van bloemen en dieren op glas.

[96] De verwijzing in dit gedicht kan in verband worden gebracht met de aan Huygens ongetwijfeld bekende Maria-devotie in de kapel van Wilsveen, niet zover van Voorburg en Nootdorp. De grootvader van Maria, ds. Jan Barentszn, werd benoemd als predikant van Nootdorp en Wilsveen omdat daardoor ‘… te hoopen is, dat de afgoderije ende superstitien, aldaer gepleeght, ophouden sullen’. In het midden van de 17e eeuw gaat het verhaal van een miraculeus Mariabeeld, dat bedekt met kroos en wier op de veenplas bij de kapel was komen aandrijven. Het betrokken beeld, nu in bezit van het Bisschoppelijk Museum te Haarlem, is een Mariafiguur, omgeven door een ‘mandorla’, een ovaal-vormige krans van zonnestralen, en staande op een halve maan. Op haar rechterarm draagt zij het naakte kind Jezus, dat een druiventros vasthoudt, het symbool van Zijn bloed en de wijn van de eucharistie. Het evangelie van Johannes kent een zevental ‘Ik-ben’uitdrukkingen. In een daarvan zegt Jezus: ‘Ik ben de ware de ware wijnstok‘ (Johannes 15,1). Met de 12 sterren om het hoofd van Maria wordt gedoeld op de 12 stammen van Israël. De maan is een van de vele Maria-symbolen uit de Lauretaanse Litanie na 1500. Behalve als  Maria-symbool verzinnebeeldt de (halve) maan hoge genade.

De betrokken kapel in Wilsveen trok in die tijd van heinde en ver bedevaartgangers, met name op kerkelijke Mariadagen, en vormde in 1654 en 1655 een agendapunt van de classisvergadering.

Ook kan ook een verband worden gelegd met de Mariaverering, die tot de Hervorming in de Oude of St. Martinuskerk in Voorburg plaatsvond. In elk geval tot aan de Hervorming hing vanuit het gewelf van die kerk een ‘Marianum’, een Mariabeeld waarbij Maria is afgebeeld op de maansikkel en omgeven door een stralenkrans.

Mariavoorstellingen, waarbij zon en maan centraal worden gesteld, zijn overigens in die tijd gebruikelijk. Het beeldmotief is afgeleid van het begin van hoofdstuk 12 boek der Openbaringen van Johannes de Evangelist: ‘‘En er verscheen een groot teken aan de hemel: een Vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon met twaalf sterren”. Op haar linkerarm draagt zij het naakte kind Jezus, dat een druiventros vasthoudt. Met de 12 sterren om het hoofd van Maria wordt gedoeld op de 12 stammen van Israël.

[97] In deze akte wordt weer haar meer officiële naam gebruikt: Geertruyt Wyntges

[98] Na het overlijden van Vaillant in 1677 vroeg de stiefmoeder van Vaillant de geldwaarde van de schilderijen en andere kunst, die Vaillant in zijn leven aan hem in handen had gegeven om dit te verkopen. Bron: Uylenburch &zoon, pag 246

[99] Spoor noemt haar ‘zijn schildersmodel’: mij zijn van Van Aelst evenwel geen andere schilderijen bekend dan bloemstukken, wildstukken en gedekte tafels.

[100] Weyerman: “Het schynt dat dien Konstschilder eyndelyk het stil leeven wars wiert, dewyl hy in de schakels der liefde verwarde, en zich aan zyne Dienstmaagd verbond, trouwde, en er drie kinders by teelde.”