Vermaert Konstschilderesse

Maria en haar verjaardag in 1673

Bij gelegenheid van haar 43e verjaardag op 27 augustus 1673 hield Maria een feestje, waarbij ook Dirk (Henderik / Henri) Schelte (1639-1715) aanwezig is. Dirk Schelte, vanaf 1681 juwelierhouder (‘waardijn van de juwelen’) van de Bank van Lening in Amsterdam, was een vermogende man die tevens gedichten maakt. Hij was getrouwd met Maria de la Fontaine (Fontein). Er lijkt geen twijfel over dat Schelte een of meerdere schilderijen van Maria had verworven. Over de verdere achtergrond van de relatie tussen Schelte en Maria moeten we gissen. Dat het meer was dan een gefortuneerde opdrachtgever ligt voor de hand. Mogelijk liep de relatieband via de kerk. Een aanwij­zing daarvoor kan zijn de vriendschappelijke relatie die Schelte onderhield met de predikant Balthasar Bekker[43]. 

Dirk Schelte hield tijdens die verjaardag een toespraak in dichtvorm die hij zelf een verjaar­dags­krans noemde, gevlochten uit de beginletters van haar naam. In dat gedicht met een nogal puzzelachtige opbouw prijst hij Maria om haar karakter en haar ongeëvenaarde realistische en kleurrijke schilderijen: 

VERJAAR-KRANS, gevlogten uit de Naam-letteren van Juffrouw, MARIA OOSTERWEIJCK; zijnde een aanspraak aan de zelve, wegens haar gaadeloos bloem schilderen, op haar Verjaars-dag, den 27 augustus 1673[44]

JY, maeck wat ro rose, gy die veel konst om-vat,
Uw maakzel roep ik toe, y rooze, raeck my wat[45],
Fris zyt ge wel van kleur, en ’k vrees geen scharpe dooren,
Fraai konst-rijck, y wie maakt’er roos, die kan bekooren,
Regt ‘t oog[46], als de uwe, y wat rooze make ryc,
Of brengen winst als dees, je maayt roos werck, en stryk[47];
Uw konst door het penseel, en van de konst uw voordeel,
Maar mooy werk raakt zey, ik [48]verblyf ‘t aan kenders oordeel,
Ay keyc, wat mooy raars[49], is ’t dat ons haar kunst komt bien[50],
Rat reyck was mooy, zoo elk daar in geen konst kon zien,
Iaa’t ras mooy werck maakt ryk, maar konst heeft tyd [51]van noden
A! kyck wat mooyer roze, zoo purper, witte, als roode,
Of ’t leeft, is ieder trek[52], daar niet als geest in zweeft,
O wat is aremoe ryck, voor wie des konst maar heeft!
So konstryk is uw werk, dat gy met uw paneelen,
Tart al wat konstryk heet, weyckt mey zoo raar penseelen[53];
En konst, als uwe konst, zoo word van my gelaakt[54],
Roemwaarde Schilderes, al wat een ander maakt.
Wel, dat dan ieder een, de Maakster, en haar werken,
Eert boven andren, jae roemryck was’t te merken,
Yst dan dat deeze konst bewaard wordt voor de smook[55];
Can damp konst hinderen? ‘k zeg ja, mey[56] swarte roock,
Konst haters, ‘k agt u niet, y raas wat[57], ick roem deeze
Konst, die gestadig zal op het aartryck mooy weze,
En schoon het bloeme-nat, ons geeft wel frisse geur,
dat rooze water my ick, voor dees vast kleur.
Maar ja, o ster wijck[58] nooit! gy zyt de beste, en netste,
Mooy strack waarie, zoo ‘t uw nedrigheid niet quetste:
*Ick reym, wat oorsaec drong myn pen[59], tot dit vermaak,
Uw Jaars-dag, en uw konst, in reen[60], in zeden,
Van ‘t warre van myn vaars[61], geef ik u deeze reden,
Dat daar in, wat tot sier, kan dienen, ‘t zamen hegt,
Om een Verjarende, hun Jaars-dag in te weyen,
Dat hield ik noodeloos: wyl in uw schilderyen,
Daar in gy zelfs steets vlegt, het kleurlykst kruid, en bloem,
Vast ieder blaadje strekt, een spraak-lid, tot uw roem;
De let’ren van uw Naam, heb ik in zoo veel bogten,
(Als ziende op u konst) u tot een krans gevlogten,
De tyd verbood my meer, dies[62] bidde, en wensche ik maar,
Voor u Godts heil, en my: verschoont tot ‘t naaste Jaar. 

Nog uit de letteren van Juffrouw Maria Oosterweijck,
Maek jou frai fruitwerc[63] soo, gelyk gy voormaals dee,
Zoo zeg ik, ja ik stof[64], voor u frai werc mee.

(in: ‘Rijmwerken’, bij Henderik Schelte, Amsterdam, 1714, blz. 425 en 426)

Zoals hierboven reeds vermeld, behoorde Dirk Schelte al vroeg tot de kennissenkring van Maria. Hij had een religieus positieve, protestantse levenshouding. Zeer waarschijnlijk is van Dirk Schelte en Maria een dubbelportret gemaakt, dat eveneens kan worden toegeschreven Wallerant Vaillant[65]. Renckens kwam met een zeer acceptabele opvatting dat het schilderij een afbeelding is van Maria van Oosterwijck en Dirck Schelte omstreeks 1675. Het schilderij draagt een allegorisch karakter dat kan worden omschreven als ‘De Schilderkunst als inspiratrice van de Dicht­kunst’. Het allegorisch karakter wordt versterkt door de Romeinsachtige kleding van beide personen. De vriendschappelijke, bijna persoonlijk houding die beiden op het schilderij aannemen, kan worden uitgelegd als de nauwe band tussen de dicht- en de schilderkunst. Zij kan ook worden gezien als de amicale relatie tussen beide personen.
Renckens merkte in zijn artikel op dat Dirk Schelte op 9 april 1670 een gedicht maakte ter gelegenheid van het huwelijk van Bernard Vaillant, de broer van Wallerant Vaillant. En Wallerant Vaillant, was ook degene die in 1671 het bekende portret van Maria schilderde.

 


[43] In 1673 was Bekker doctor in de theologie en predikant in Franeker. Na tussenstappen in 1675 naar Loenen en in 1677 naar Weesp werd hij in 1679 predikant in Amsterdam. Hij was een aanhanger van de wijsbegeerte van Descartes. In 1691 publiceerde hij zijn boek De betoverde Weereld waarin hij het algemeen levende bijgeloof aan heksen, tovenaars en wonderen bestreed. Dit leidde tot felle disputen met andere predikanten en hij werd als predikant afgezet, doch met behoud van zijn bezoldiging.

Schelte en Bekker kenden elkaar reeds in 1676, zo blijkt uit een vierregelig versje, dat Schelte in dat jaar aan Bekker zond, waarmee hij een boek te leen vroeg:

Heer Bekker, hier 's een vriend, die my iets wil bewyze,
('t Geen ik niet denken kan) in 't Boek de Vaste Spyze,
Ey! zoo gy 't heen en weer ter leen wat missen kund,
Geeft Toonder dezer 't mee, als gy 't my zoo lang gund. (Uit: Rijmwerken, pag. 981)

[44] Veel woordgroepen in deze tekst zijn cursief gesteld. Dat komt overeen met de cursivering in het oorspronkelijk gedrukte werk.

[45] Raeck my wat: ontroer mij

[46] Regt ’t oog: kijk eens goed

[47] stryk: geldbedrag

[48] verblyf ‘t aan kenders oordeel: ik laat het over aan het oordeel van de kenners

[49] raars: zeldzaamheden

[50] bien: bieden

[51] van noden: nodig

[52] trek: sympatiek oordeel

[53] weyckt mey zoo raar penseelen: andere zeldzame schilderijen doen hiervoor onder

[54] van my gelaakt: door mij geminacht

[55] smook: walm

[56] mey: vermijd

[57] y raas wat: weet niet goed wat jullie zeggen

[58] let op de speling met de achternaam van Maria

[59] wat oorsaec drong myn pen: om welke reden ik moest schrijven

[60] reen:  ?

[61] ‘t warre van myn vaars: het onordelijke van mijn gedicht

[62] dies: daarom

[63] Uit dit woord kan worden opgemaakt dat Schelte naast bloemstillevens ook een of meer fruitstillevens van Maria heeft gezien; ook dat duidt op de invloed van De Heem van voor 1673

[64] stof: stoffen: pochen, opscheppen

[65] Zie B.J.A. Renckens, a.w. Hij signaleerde dit schilderij bij de kunsthandel Gooden and Fox Ltd. in Londen. Renckens schreef het schilderij toe aan Gerard de Lairesse, geboren in Luik op 11 september 1640, gestorven omstreeks 26 juli 1711. Naar het oordeel van F.G. Meijer, RKD, is dit geen juiste toewijzing; hij is van oordeel dat het doek is geschilderd door W. Vaillant.